ECLI:NL:RBMNE:2019:5434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
UTR 19/2172
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet plaatsing van evenement op evenementenkalender en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een evenement (Koningsdag/nacht 2019) wilde organiseren, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om haar evenement niet op de evenementenkalender te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing om het evenement niet op de kalender te plaatsen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet gericht is op een publiekrechtelijk rechtsgevolg. Verweerder was daarom niet bevoegd om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen, wat leidde tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden.

De rechtbank stelde vast dat de evenementenkalender geen rechtsgevolg beoogt en dat de keuze van verweerder om een andere partij het evenement te laten organiseren, geen publiekrechtelijk besluit is. De rechtbank concludeerde dat de mededeling van de directeur van de stichting, dat het evenement niet op de kalender is geplaatst, geen besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. den Besten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: C.L. Aben).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2018 (het primaire besluit) heeft de directeur van [naam stichting] ( [naam stichting] ), namens verweerder, medegedeeld dat het door eiseres gevraagde evenement van Koningsnacht en Koningsdag op 27 april 2019 (het evenement) niet op de Evenementenkalender 2019 is geplaatst.
Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1. Vanaf 2011 wordt in de gemeente Almere jaarlijks het evenement Koningsdag gehouden. Tot 2013 was de gemeente zelf de vergunninghouder en tevens de coördinator en financier van het evenement. Vanaf 2013 is de organisatie van het evenement anders ingericht. De gemeente Almere wilde niet langer de kosten voor het evenement op zich nemen en tegelijkertijd de vergunninghouder zijn. Verweerder heeft daarom de vergunning overgedragen aan [naam stichting] . [naam stichting] is sindsdien de vergunninghouder voor alle activiteiten van het evenement.
2. Voor de jaren 2013 tot en met 2018 heeft eiseres in opdracht van [naam stichting] het evenement georganiseerd. Dit evenement zag op de Grote Markt, een commerciële markt op het Stadhuisplein en op eventuele andere diensten in de stad. [eiseres] heeft hiervoor jaarlijks van [naam stichting] een subsidiebijdrage ontvangen. De overige kosten waren voor rekening en risico van eiseres.
3. Op 16 november 2017 heeft de gemeenteraad Almere het Strategisch evenementenbeleid 2017-2023 “Beleef het in Almere” vastgesteld. Door voorafgaand aan het evenementenseizoen het aanbod tijdig in kaart te brengen en in te plannen op de evenementenkalender wordt het mogelijk om te sturen op een gevarieerd aanbod, passend bij de stad en binnen de mogelijkheden die Almere te bieden heeft. Onderdeel van dit beleid is het vaststellen van een evenementenkalender, waarvoor de evenementen worden beoordeeld aan de hand van een set afwegingscriteria en een aantal voorwaarden. Na plaatsing op de kalender kan een vergunningaanvraag worden ingediend. Plaatsing op de kalender betekent niet dat de vergunning wordt verleend. Met de vaststelling van het strategisch evenementenbeleid is ook een nieuwe aanmeldingsprocedure voor evenementenorganisatoren geïntroduceerd. De evenementenkalender wordt door het college vastgesteld nadat een adviescommissie een concept kalender heeft vastgesteld op basis van de aangemelde evenementen. In de adviescommissie zitten de evenementencoördinator van [naam stichting] , de gemeentelijke evenementencoördinator en medewerkers van verschillende afdelingen van de gemeente.
4. Voor 2019 hebben drie partijen, waaronder eiseres, aanvragen ingediend voor de organisatie van het evenement. Verweerder heeft ervoor gekozen om niet langer eiseres maar een andere partij, de Ondernemingsvereniging Stadshart Almere (OVSA), het evenement te laten organiseren.
5. Bij besluit van 13 november 2018 heeft verweerder de Evenementenkalender 2019 vastgesteld. Dit besluit is met de evenementenkalender in het Gemeenteblad van 28 november 2018, nr. 254843, gepubliceerd. Op 26 en 27 april is Koningsdag/nacht Almere als evenement vermeld, waarbij de naam van de organisator niet is vermeld. De directeur van [naam stichting] heeft eiseres namens verweerder op 15 november 2018 geïnformeerd dat haar aanmelding voor het evenement niet op de evenementenkalender is geplaatst.
Standpunten van partijen
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft, in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie, zich op het standpunt gesteld dat het evenement niet inhoudelijk is beoordeeld op grond van het strategisch evenementenbeleid, maar dat de keuze voor de invulling van het evenement gebaseerd is op een praktische keus die verweerder moest maken tussen de drie vergelijkbare evenementen op dezelfde plaats en tijd. Verweerder heeft gekozen voor het evenement dat gelet op alle feiten en omstandigheden naar zijn oordeel de beste kans bood op een geslaagde festiviteit.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de beoordeling van haar aanmelding door verweerder subjectief is en niet berust niet op objectieve criteria, zoals scorelijsten en scorepunten. Ook heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt tussen het evenement van eiseres en die van de andere twee kandidaten. Het bestreden besluit is daarom volgens eiseres niet deugdelijk gemotiveerd. Nu het besluit niet berust op het strategisch evenementenbeleid, had verweerder volgens eiseres het evenement moeten toetsen aan de APV. Eiseres voert verder aan dat bij de plaatsing op de evenementenkalender sprake is van een belangenverstrengeling tussen de gemeente en [naam stichting] .
Is de afwijzing van het evenement dat eiseres wil organiseren een besluit volgens de Awb?
8. Op zitting is de vraag besproken of het niet plaatsen van het evenement van eiseres op de evenementenkalender 2019 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beantwoordt deze vraag, ambtshalve, als eerste.
9. Afdeling 6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011 (APV), zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, gaat over evenementen. Op grond van artikel 2:9a van de APV stelt het college jaarlijks een evenementenkalender vast. Dit is een lijst van evenementen die in een daarop volgend kalenderjaar in de gemeente kunnen plaatsvinden en die is opgesteld aan de hand van door organisatoren vóór 1 september aangemelde evenementen.
10. Op grond van artikel 2:10 van de APV is de burgemeester bevoegd een evenementenvergunning te verstrekken. Op grond van het zesde lid van dit artikel kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en in artikel 1:8, tweede lid, een evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel:
a. het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen op de evenementenkalender;
b. op de evenementenkalender al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.
11. De rechtbank stelt vast dat artikel 2.10 van de APV een bevoegdheid van de burgemeester bevat. Uit deze bepaling volgt niet dat de burgemeester verplicht is om een de aanvraag voor de evenementenvergunning buiten behandeling te stellen of af te wijzen als een evenement niet op de evenementenkalender staat. Omgekeerd brengt het feit dat het evenement door het college wel op de kalender is geplaatst, op zich zelf geen rechtens afdwingbaar recht op een evenementenvergunning met zich mee. De APV bepaalt immers niet dat de burgemeester in dat geval een vergunning moet verlenen.
12. Uit de APV, en ook uit het Strategisch evenementenbeleid, leidt de rechtbank af dat met het vaststellen van de evenementenkalender en met het (niet) plaatsen van een evenement op die kalender geen rechtsgevolg is beoogd. Er is geen onlosmakelijke samenhang tussen het al dan niet plaatsen van een evenement op de kalender en het al dan niet verlenen van een evenementenvergunning door de burgemeester.
13. Uit het dossier en wat op zitting is besproken, blijkt dat de vergunning voor het evenement Koningsdag door verweerder sinds 2013 standaard wordt verleend aan [naam stichting] . Ook voor 2019 is [naam stichting] de vergunninghouder van dit evenement. [naam stichting] organiseert het evenement niet zelf maar sluit daarvoor een overeenkomst met de partij die, met toestemming van verweerder, het evenement voor dat jaar mag organiseren en van wie het evenement op de kalender is geplaatst.
14. De rechtbank gaat er in deze procedure vanuit dat de evenementenvergunning voor Koningsdag/nacht sinds 2013 aan [naam stichting] wordt verleend. De verlening van die vergunning voor Koningsdag/nacht 2019 is in deze procedure niet aan de orde. De beslissing dat niet eiseres maar een andere partij het evenement Koningsdag/nacht onder de vergunning van [naam stichting] mag organiseren, heeft geen beoogd publiekrechtelijk rechtsgevolg, maar een beoogd civielrechtelijk rechtsgevolg. [naam stichting] moet op grond van het besluit van verweerder de opdracht om het evenement te organiseren immers geven aan de partij die door verweerder is geaccepteerd en niet aan de partij die door verweerder is afgewezen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met het niet plaatsen van het evenement van eiseres op de evenementenkalender voor 2019, wat in feite betekent dat eiseres niet de opdracht van (beoogd) vergunninghouder [naam stichting] krijgt om het evenement te organiseren, door verweerder niet wordt beoogd om een publiekrechtelijk rechtsgevolg tot stand te brengen. De mededeling van de directeur van [naam stichting] , namens verweerder, bij brief van 15 november 2018 dat het evenement van eiseres niet op de kalender is geplaatst, is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Conclusie
15. De rechtbank concludeert dat de beslissing om het evenement Koningsdag/nacht 2019, zoals eiseres dat wil uitvoeren, niet op de evenementenkalender te plaatsen, althans de beslissing dat eiseres dat evenement niet onder de vergunning van [naam stichting] mag organiseren, geen besluit is waartegen eiseres bezwaar kon maken. Die beslissing is niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht. Verweerder was daarom niet bevoegd om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen. Verweerder heeft dat ten onrechte gedaan. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Aan een inhoudelijk beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
Proceskosten
16. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de gemaakte proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
17. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.024,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.