ECLI:NL:RBMNE:2019:5432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
16.260518.18 en 16.226502.19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige tot voorwaardelijke PIJ-maatregel wegens inbraken, mishandelingen, belediging en het verlaten van de plaats van een ongeval

Op 1 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden, vanwege een reeks strafbare feiten, waaronder inbraken, mishandelingen, belediging en het verlaten van de plaats van een ongeval. De zaak is behandeld achter gesloten deuren op 2 augustus en 18 oktober 2019, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van acht verschillende feiten, waaronder het vernielen van een autoruit, inbraak in een kantoorpand, mishandeling van leeftijdsgenoten, belediging van een buschauffeuse en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte voor een aantal feiten schuldig is, maar voor andere feiten niet bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte een kans moet krijgen om zijn gedrag te verbeteren, maar dat dit onder strikte voorwaarden moet gebeuren. De verdachte is veroordeeld tot 173 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-260518-18 en 16-226502-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] ,
hierna te noemen [voornaam van verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [voornaam van verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zittingen van 2 augustus 2019 en 18 oktober 2019. [voornaam van verdachte] was bij deze zittingen aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zittingen gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [voornaam van verdachte] zelf, zijn advocaat mr. R.I. Takens en de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [voornaam van verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij acht verschillende feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de (ter zitting gewijzigde) tenlasteleggingen, die als bijlage zijn opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [voornaam van verdachte] ervan dat hij:
16-260518-18
op 20 oktober 2018 in Utrecht samen met anderen in een kantoorpand aan de [adres] heeft ingebroken en daar computers en toetsenborden van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft weggenomen;
op 9 mei 2018 in Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem tegen zijn lichaam te slaan;
op 10 juli 2018 in Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan en hem tegen zijn rug te trappen;
op 29 maart 2019 in Utrecht samen met anderen in een auto heeft ingebroken en daar twee gouden armbanden, een zonnebril en een navigatiesysteem van [slachtoffer 5] heeft weggenomen.
op 29 maart 2019 in Utrecht samen met anderen in een auto heeft ingebroken en daar een navigatiesysteem van [slachtoffer 6] heeft weggenomen;
op 11 december 2018 in Utrecht [slachtoffer 7] heeft beledigd door haar in haar gezicht te spugen;
en
16-226502-19
op 20 mei 2019 in Utrecht als bestuurder van een auto betrokken is geweest bij een ongeluk en daarna de plaats van dat ongeluk heeft verlaten, terwijl hij wist of ten minste moest vermoeden dat er door dat ongeluk bij [slachtoffer 8] schade was ontstaan;
op 29 maart 2019 in Utrecht samen met anderen een poging heeft gedaan om in te breken in een auto om die auto of spullen uit die auto weg te nemen (
primair)
dan wel
op 29 maart 2019 in Utrecht samen met anderen de ruit van een auto heeft vernield (
subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [voornaam van verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [voornaam van verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Wat vindt de officier van justitie?
16-260518-18
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] alle feiten op deze tenlastelegging heeft gepleegd. Volgens hem kan alleen niet worden bewezen dat [voornaam van verdachte]
[slachtoffer 4] niet alleen heeft geslagen maar ook een trap heeft gegeven, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd.
16-226502-19
Volgens de officier van justitie kan ook worden bewezen dat [voornaam van verdachte] de twee feiten op de tweede dagvaarding heeft gepleegd. De officier van justitie vindt het tweede feit wat betreft het tijdstip en de handelwijze zo lijken op feit 4 en 5 van de andere dagvaarding, dat het volgens hem niet anders kan dan dat [voornaam van verdachte] ook bij deze inbraak betrokken is geweest.
4.2
Wat vindt de advocaat van [voornaam van verdachte] ?
16-260518-18
De advocaat van [voornaam van verdachte] heeft aangegeven dat kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] alle feiten op deze tenlastelegging heeft gepleegd. Bij feit 1 zou [voornaam van verdachte] wel moeten worden vrijgesproken van het stelen van één iMac en de toetsenborden en de onderdelen braak en medeplegen, aangezien dit niet op de camerabeelden is te zien. Voor het derde feit is de advocaat het met de officier van justitie eens dat niet bewezen kan worden dat [voornaam van verdachte] [slachtoffer 4] (ook) heeft getrapt. Over feit 4 heeft de advocaat opgemerkt dat niet bewezen kan worden dat [voornaam van verdachte] de gouden armbanden en de zonnebril heeft gestolen.
16-226502-19
De advocaat heeft over feit 1 opgemerkt dat hij geen verweer zal voeren. De advocaat vindt wel dat [voornaam van verdachte] moet worden vrijgesproken van de in feit 2 genoemde poging tot diefstal van/uit de auto en de vernieling, omdat niet kan worden vastgesteld dat [voornaam van verdachte] hierbij betrokken is geweest.
4.3
Wat vindt de rechtbank?
Bewijsmiddelen [1]
16-260518-18
[voornaam van verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij alle feiten – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal de bewijsmiddelen daarom niet uitschrijven, maar de bewijsmiddelen alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsmiddelen in het dossier te vinden zijn.
Feit 1 [2]
- het proces-verbaal van aangifte door [A] van 21 oktober 2018 [3] ;
- de verklaring van [voornaam van verdachte] op de zitting [4] .
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat [voornaam van verdachte] twee iMac’s heeft gestolen. De rechtbank vindt niet bewezen dat [voornaam van verdachte] de deur van het pand heeft opengebroken, dat hij de diefstal samen met een ander heeft gepleegd en dat hij daarbij ook nog andere goederen heeft meegenomen. Dit blijkt namelijk niet uit de camerabeelden, terwijl op deze beelden wel het moment is te zien dat [voornaam van verdachte] het pand ingaat en ook het moment dat hij weer vertrekt. Op deze beelden is alleen te zien dat [voornaam van verdachte] met twee iMac’s het pand verlaat. De toetsenborden en de derde iMac zijn bovendien niet gevonden op de plek waar de twee andere iMac’s lagen.
Feit 2
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 25 mei 2018 [5] ;
- de verklaring van [voornaam van verdachte] op de zitting [6] .
Feit 3
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 10 juli 2018 [7] ;
- de verklaring van [voornaam van verdachte] op de zitting [8] .
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat niet kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] [slachtoffer 4] ook een trap heeft gegeven, aangezien dat niet op de camerabeelden te zien is.
Feit 4 [9]
- het proces-verbaal van aangifte door [B] , namens [slachtoffer 5] , van 29 maart 2019 [10] ;
- de verklaring van [voornaam van verdachte] op de zitting [11] .
Bewijsoverweging feit 4
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank er niet van overtuigd dat [voornaam van verdachte] naast het navigatiesysteem ook twee gouden armbanden en een zonnebril uit de auto heeft gestolen. De aangifte wordt op dit punt ook niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Bij de vordering benadeelde partij is nog een kladblaadje gevoegd met de tekst ‘gekocht op de [naam locatie] ’. Ook dit kladblaadje geeft de rechtbank niet de benodigde overtuiging.
Feit 5
- het proces-verbaal van aangifte door [Q] , mede namens [slachtoffer 6] , van 29 maart 2019 [12] ;
- de verklaring van [voornaam van verdachte] op de zitting [13] .
Feit 6 [14]
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] van 14 december 2018 [15] ;
- het proces-verbaal van het verhoor van [voornaam van verdachte] bij de politie op 6 maart 2019 [16] .
16-226502-19
Vrijspraak van feit 2
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 29 maart 2019 rond 12.55 uur heeft aangeefster haar auto geparkeerd in de parkeergarage aan de [straatnaam 2] in Utrecht. Rond 15.15 uur was zij weer terug bij haar auto. Zij zag toen dat de linker achterruit van haar auto was ingeslagen. Dat kan betekenen dat iemand heeft geprobeerd in te breken in haar auto. In het tijdsbestek dat aangeefster haar auto in de parkeergarage had geparkeerd, vonden de twee diefstallen uit de auto’s plaats waar de rechtbank [voornaam van verdachte] mede voor verantwoordelijk houdt. De rechtbank acht de kans dat [voornaam van verdachte] ook betrokken is geweest bij de mogelijke poging tot diefstal van (spullen uit) de auto van aangeefster aanwezig, maar vindt dat voor die conclusie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is in het dossier. Het standpunt van de officier van justitie dat de manier van handelen zó lijkt op die bij de twee andere diefstallen dat het niet anders kan dan dat [voornaam van verdachte] ook verantwoordelijk is voor dit feit, volgt de rechtbank niet. Bij de andere auto’s waren namelijk niet de achterruiten, maar de ruiten aan de bijrijderszijde ingeslagen om zo de navigatiesystemen te kunnen stelen.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [voornaam van verdachte] bij de (mogelijke) poging tot diefstal van dan wel uit de auto, dan wel de vernieling van de ruit van de auto, betrokken is geweest, zal hij van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 1 [17]
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij woonachtig is aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 2] te [woonplaats] . Op maandag 20 mei 2019 omstreeks 00:40 uur hoorde zij een harde knal. Zij hoorde later van de politie dat er iemand met zijn auto tegen de voorgevel van haar woning was gereden en dat de auto hierbij haar tuinmeubel had geraakt. Haar tuinmeubel was helemaal kapot en de gevel van haar woning had lichte schade. [18]
Op 20 mei 2019 omstreeks 00:40 uur reed verbalisant [verbalisant] over de [straatnaam 3] in Utrecht. In tegengestelde richting zag hij een auto met hoge snelheid aankomen. Verbalisant [verbalisant] heeft de auto achtervolgd. Uiteindelijk kwam de auto tegen de gevel van één van de huizen aan de [straatnaam 1] tot stilstand. Een jong persoon stapte aan de bestuurderszijde uit de auto. De jongen begon direct te rennen. Verbalisant [verbalisant] keek de jongen kort in het gezicht aan. Hij zag dat de jongen donker haar had, dat aan de achterzijde opgeschoren was. Hij zag dat de jongen een Adidas broek aan had en kleine uitstaande oren had. Hij zag dat de jongen de poort, die toegang geeft tot de brandgang en de binnentuinen van onder andere de woningen van de [straatnaam 1] , achter zich dichttrok en wegrende. [19] Omstreeks 00:57 uur zag verbalisant [verbalisant] dat de deur van de [straatnaam 1] nummer [nummeraanduiding 1] open ging. Verbalisant [verbalisant] zag dat iemand het huis uitrende. Hij herkende die persoon direct als de persoon die kort daarvoor uit de auto was gesprongen. Die persoon bleek [verdachte] te zijn. [20]
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt vast dat verbalisant [verbalisant] [voornaam van verdachte] heeft herkend als bestuurder van de auto. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die herkenning en vindt dus bewezen dat [voornaam van verdachte] dit feit heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [voornaam van verdachte] :
16-260518-18
1. op 20 oktober 2018 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, uit een kantoorpand (gelegen aan [adres] ), meerdere computers (merk Apple), toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2. op 9 mei 2018 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meermalen tegen het lichaam te slaan, waardoor die [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. op 10 juli 2018 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan;
4. op 29 maart 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (kenteken: [kenteken 1] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem, toebehorend aan [slachtoffer 5] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemde personenauto hebben verschaft door middel van braak van een autoruit van voornoemde personenauto;
5. op 29 maart 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (kenteken: [kenteken 2] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem, toebehorend aan [slachtoffer 6] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemde personenauto hebben verschaft door middel van braak van een autoruit van voornoemde personenauto;
6. op 11 december 2018 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 7] in haar tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 7] in het gezicht te spugen;
16-226502-19
1. als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Utrecht op de [straatnaam 1] op 20 mei 2019, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan [slachtoffer 8] schade was toegebracht.
[voornaam van verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor [voornaam van verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Er is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [voornaam van verdachte] gepleegde feiten bestond. De door [voornaam van verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [voornaam van verdachte] gepleegde feiten:
16-260518-18
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
mishandeling;
mishandeling;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
eenvoudige belediging;
en
16-226502-19
1. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN [voornaam van verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Er is niet gebleken dat [voornaam van verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [voornaam van verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt dat [voornaam van verdachte] ernstige feiten heeft gepleegd die pijn, letsel, vernedering en schade hebben veroorzaakt. Hij neemt het [voornaam van verdachte] daarnaast kwalijk dat hij een aantal feiten heeft gepleegd terwijl zijn voorarrest door de rechter was geschorst en hij zich in dat kader aan voorwaarden moest houden. De officier van justitie vindt dat [voornaam van verdachte] tijdens zijn [instelling 1] -plaatsing wel een ander beeld van zichzelf heeft laten zien dan in het verleden en vindt dat [voornaam van verdachte] nog een kans verdient. Daar is volgens de officier van justitie wel een fors en streng kader voor nodig. Daarom vindt de officier van justitie het advies van de psycholoog en de psychiater om een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen een goed idee. Daaraan moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden gekoppeld die de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd. De officier van justitie vindt dat de voorwaarden en het toezicht door Samen Veilig Midden-Nederland dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, wat betekent dat het toezicht en de voorwaarden gelijk na de uitspraak van de rechtbank van kracht zijn.
Daarnaast vindt de officier van justitie dat [voornaam van verdachte] ook nog straf verdient. De officier van justitie vindt de tijd die [voornaam van verdachte] tot nu toe voor deze zaken in de jeugdgevangenis heeft gezeten niet voldoende. Daarom vindt hij dat [voornaam van verdachte] ook nog een werkstraf moet doen.
Samenvattend vordert de officier van justitie dat [voornaam van verdachte] wordt veroordeeld tot:
  • een jeugddetentie die gelijk is aan de tijd dat [voornaam van verdachte] in voorarrest heeft gezeten. Dat is 173 dagen;
  • een werkstraf van zestig uren, te vervangen door één maand jeugddetentie als [voornaam van verdachte] die werkstraf niet (goed) uitvoert;
  • een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd.
8.2
Wat vindt de advocaat van [voornaam van verdachte] ?
Volgens de advocaat heeft [voornaam van verdachte] al langer in de jeugdgevangenis gezeten dan volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank passend zou zijn. De advocaat wijst er ook op dat in het rapport van de psycholoog en de psychiater te lezen is dat een deel van de feiten [voornaam van verdachte] verminderd kunnen worden toegerekend. De advocaat vindt daarom dat [voornaam van verdachte] niet nog meer straf verdient dan hij tot nu toe heeft gehad.
De advocaat denkt dat een voorwaardelijke jeugddetentie als waarschuwing beter zou werken voor [voornaam van verdachte] dan een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Over de voorwaarden merkt de advocaat op dat de avondklok voor maximaal twee maanden zou moeten worden opgelegd. Daarnaast vindt hij het contactverbod met leden van de [naam groep] te onduidelijk, omdat niet vaststaat wie die leden dan zijn.
8.3
Wat vindt de rechtbank?
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van [voornaam van verdachte] passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [voornaam van verdachte] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [voornaam van verdachte] .
8.3.1
Ernst van de feiten
[voornaam van verdachte] heeft in één jaar tijd zeven strafbare feiten gepleegd. Hij heeft drie keer samen met anderen spullen gestolen. Dat leidt niet alleen tot schade, maar ook tot overlast. Daarnaast heeft hij twee leeftijdsgenoten mishandeld en hen dus pijn gedaan. Ook heeft hij een buschauffeuse in haar gezicht gespuugd. De buschauffeuse voelde zich daardoor erg vernederd, zoals zij in haar slachtofferverklaring heeft verwoord. Tot slot heeft [voornaam van verdachte] ook het verkeer in onveiligheid gebracht door met hoge snelheid in een auto (die hij nog niet eens mag besturen) door een woonwijk te rijden en vervolgens tegen de gevel van een huis tot stilstand te komen. Hij heeft daardoor schade veroorzaakt en heeft, door weg te rennen, daarvoor niet zijn verantwoordelijkheid genomen.
Het gedrag van [voornaam van verdachte] is daarnaast schadelijk geweest voor de maatschappij in het algemeen. Het gedrag van [voornaam van verdachte] zorgt er namelijk voor dat mensen zich onveilig voelen. De rechtbank neemt dat [voornaam van verdachte] kwalijk.
8.3.2
Persoonlijke omstandigheden van [voornaam van verdachte]
Het strafblad
Uit de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [voornaam van verdachte] blijkt dat hij al een aantal keren eerder door de rechter is veroordeeld. Dat vindt de rechtbank ernstig, zeker voor een jonge jongen als [voornaam van verdachte] .
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 17 oktober 2019;
  • het briefadvies van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 oktober 2019.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
[voornaam van verdachte] is onderzocht door een psychiater, drs. B.G.J. Gunnewijk, en een psycholoog, T. Smits. Zij hebben een rapport over [voornaam van verdachte] opgesteld. De conclusie van de deskundigen is dat [voornaam van verdachte] een normoverschrijdende gedragsstroonis heeft, waarbij narcistische en antisociale trekken naar voren komen. Volgens de deskundigen was deze stoornis ook tijdens het plegen van de strafbare feiten aanwezig.
De deskundigen stellen dat [voornaam van verdachte] de diefstallen misschien pleegde om status te verkrijgen in de groep waarmee hij omging, maar zij weten dat niet zeker. Het geweld dat [voornaam van verdachte] heeft gebruikt werd volgens de deskundigen deels veroorzaakt door de narcistische trekken in zijn persoonlijkheid. Volgens de deskundigen kunnen de geweldsdelicten [voornaam van verdachte] daarom in verminderde mate toegerekend worden. Volgens de deskundigen is het gedrag van [voornaam van verdachte] dat onder feit 1 (16-226502-19) bewezen is verklaard antisociaal en roekeloos en kan hem dat volledig toegerekend worden.
Zolang de stoornissen van [voornaam van verdachte] niet goed worden behandeld, denken de deskundigen dat de kans dat [voornaam van verdachte] weer strafbare feiten zal plegen matig tot hoog is. De deskundigen vinden dan ook dat de stoornissen van [voornaam van verdachte] moeten worden behandeld. De deskundigen vinden het zorgelijk dat de ouders en de zus van [voornaam van verdachte] niet goed genoeg beseffen dat er een probleem is. Omdat de deskundigen het belangrijk vinden dat het gezin het negatieve gedrag van [voornaam van verdachte] niet langer dekt, vinden zij het goed als er naast een individuele therapie voor [voornaam van verdachte] ook een systeemtherapie voor het hele gezin zal plaatsvinden. Die behandelingen kunnen volgens de deskundigen het beste plaatsvinden bij [instelling 2] of een soortgelijke instelling.
De deskundigen denken dat de behandelingen het beste kunnen plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De problematiek van [voornaam van verdachte] noemen zij ernstig, net als de tenlastegelegde feiten. Zij maken zich zorgen dat de persoonlijkheidsproblematiek van [voornaam van verdachte] zich verder zal verharden. De deskundigen denken dat een voorwaardelijke jeugddetentie of voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel niet voldoende is, aangezien de mogelijkheid dan bestaat dat [voornaam van verdachte] niet behandeld wordt.
Het briefadvies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming kan zich vinden in het advies van de psychiater en de psycholoog. De Raad voor de Kinderbescherming geeft aan dat eerdere veroordelingen, voorwaardelijke straffen, schorsingen en opgelegde voorwaarden onvoldoende effect hebben gehad. Ook ITB Harde Kern en een periode met elektronische controle hebben herhaling van strafbare feiten niet voorkomen. Volgens de Raad voor de Kinderbescherming is daarom een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend. Als het aan de Raad voor de Kinderbescherming ligt, worden daarbij als bijzondere voorwaarden opgelegd dat [voornaam van verdachte] :
  • meewerkt aan een individueel behandeltraject bij [instelling 2] voor zolang de hulpverlening dat nodig vindt;
  • meewerkt aan systeemtherapie vanuit [instelling 2] voor zolang de hulpverlening dat nodig vindt;
  • conform zijn rooster naar school en stage gaat;
  • tussen 23:00 uur en 07:00 uur thuis is. Dit zal door de politie en/of de jeugdreclassering worden gecontroleerd;
  • geen contact heeft met de leden van de [naam groep] ;
  • intensieve begeleiding accepteert in het kader van ITB Harde Kern voor de periode van 1 jaar.
Het advies van Samen Veilig Midden-Nederland op de zitting
Op de zitting heeft de rechtbank ook met de heer [C] van Samen Veilig Midden-Nederland gesproken over wat volgens hem de meest passende straf of maatregel voor [voornaam van verdachte] zou zijn. De heer [C] heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in het advies van de psychiater en de psycholoog en in dat van de Raad voor de Kinderbescherming, maar dat hij denkt dat een voorwaardelijke jeugddetentie als waarschuwing beter voor [voornaam van verdachte] zou werken.
8.3.3
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet [voornaam van verdachte] een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. De psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat bij [voornaam van verdachte] tijden het plegen van de strafbare feiten sprake was van een normoverschrijdende gedragsstoornis met antisociale trekken. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door [voornaam van verdachte] gepleegde strafbare feiten hoger zijn dan vier jaar. [voornaam van verdachte] heeft onder andere samen met anderen spullen gestolen uit een kantoorpand en uit auto’s. Volgens artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht kan voor zo’n feit maximaal een gevangenisstraf van zes jaar worden opgelegd. Omdat de maximumstraf alleen al voor de inbraken hoger is dan vier jaar gevangenisstraf, is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel volgens de wet noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit het rapport van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er een matig tot hoge kans is dat [voornaam van verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen als hij niet op de juiste manier zal worden behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van [voornaam van verdachte] zijn. Ook aan die voorwaarde is voldaan. De straffen en hulp die [voornaam van verdachte] tot nu toe heeft gehad hebben, zoals ook uit het briefadvies van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt, er niet toe geleid dat zijn gedrag in positieve zin is veranderd. Wel heeft [voornaam van verdachte] tijdens de observatie een goede kant van zichzelf laten zien, maar het is nog niet duidelijk of [voornaam van verdachte] dat zal vasthouden.
Aan de verschillende voorwaarden om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. De ernst van de bij [voornaam van verdachte] geconstateerde problemen en de ernst van de door hem gepleegde feiten, rechtvaardigen op zichzelf ook de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen hebben niet geadviseerd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in dat advies van de deskundigen. De rechtbank vindt namelijk dat [voornaam van verdachte] een kans verdient om te laten zien dat hij het goede gedrag dat hij tijdens de [instelling 1] plaatsing heeft laten zien, kan vasthouden. Er wordt dus aan [voornaam van verdachte] een laatste kan geboden om te laten zien dat hij zich ook in de maatschappij goed kan gedragen en geen strafbare feiten pleegt. Wel vindt de rechtbank dat daarbij bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd. De rechtbank kan zich grotendeels vinden in de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. De rechtbank zal de voorwaarde dat [voornaam van verdachte] geen contact mag hebben met leden van de [naam groep] niet overnemen, aangezien niet duidelijk is wie die leden zijn. Aan de voorwaarde dat voor [voornaam van verdachte] een avondklok geldt zal de rechtbank toevoegen dat de duur daarvan door de hulpverlenende instantie dient te worden bepaald. De rechtbank verbindt een proeftijd van twee jaren aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
[voornaam van verdachte] heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen. De psychiater en de psycholoog hebben de kans dat [voornaam van verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen ingeschat op matig tot hoog. De rechtbank neemt dat oordeel over. Om die reden beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
8.3.4
Jeugddetentie
[voornaam van verdachte] heeft in totaal 173 dagen vastgezeten vóórdat de zaak inhoudelijk werd behandeld. Omdat de rechtbank het ernstig vindt wat [voornaam van verdachte] heeft gedaan, zal zij die dagen jeugddetentie ook als straf aan [voornaam van verdachte] opleggen. Deze beslissing betekent ook dat [voornaam van verdachte] niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal naast de jeugddetentie en de voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden niet nog een straf opleggen, zoals de officier van justitie heeft gevraagd. [voornaam van verdachte] heeft al een lange tijd vastgezeten. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat het naleven van de bijzondere voorwaarden, hoewel die bedoeld zijn om [voornaam van verdachte] te helpen, het nodige van [voornaam van verdachte] zal vragen. De rechtbank wil voorkomen dat [voornaam van verdachte] overvraagd wordt en ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van een werkstraf. De nadruk dient nu te liggen op een blijvende verandering van zijn gedrag.
8.3.4
Conclusie
De rechtbank veroordeelt [voornaam van verdachte] tot een jeugddetentie van 173 dagen met aftrek van de tijd die [voornaam van verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden dat [voornaam van verdachte] :
  • meewerkt aan een individueel behandeltraject bij [instelling 2] zolang de hulpverlening dat nodig vindt;
  • meewerkt aan systeemtherapie vanuit [instelling 2] zolang de hulpverlening dat nodig vindt;
  • conform zijn rooster naar school en stage gaat;
  • tussen 23:00 uur en 07:00 uur thuis is, zolang de hulpverlening dat nodig vindt. Dit zal door de politie en/of de jeugdreclassering worden gecontroleerd;
  • intensieve begeleiding accepteert in het kader van ITB Harde Kern voor de periode van maximaal 1 jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[slachtoffer 2] (feit 1)
[slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 268,-. Dat bedrag bestaat uit het aanschaffen van twee nieuwe toetsenborden, die volgens aangever door [voornaam van verdachte] zijn weggenomen, en het vervangen van de kabels die door [voornaam van verdachte] zijn doorgeknipt.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen.
De advocaat van [voornaam van verdachte] heeft gevraagd om alleen het bedrag voor het doorknippen van de kabels toe te wijzen, aangezien niet vaststaat dat [voornaam van verdachte] betrokken is geweest bij het stelen van de toetsenborden.
De rechtbank heeft niet bewezen verklaard dat [voornaam van verdachte] verantwoordelijk is voor het stelen van de toetsenborden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor het deel dat ziet op de aanschaf van nieuwe toetsenborden. De rechtbank vindt dat wel bewezen is dat [voornaam van verdachte] de kabels heeft doorgeknipt en zal het verzochte schadebedrag van € 30,- dus toewijzen. Het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inbraak, 20 oktober 2018.
Aan [voornaam van verdachte] wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Dat betekent dat de Staat namens [slachtoffer 2] het schadebedrag op [voornaam van verdachte] zal verhalen. [voornaam van verdachte] zal het bedrag (inclusief wettelijke rente) dus aan de Staat moeten betalen. Zodra de Staat het bedrag van [voornaam van verdachte] heeft ontvangen, keert zij dat gelijk aan [slachtoffer 2] uit. Aan deze schadevergoedingsmaatregel wordt, nu [voornaam van verdachte] nog minderjarig is en het jeugdstrafrecht op hem van toepassing is, geen aanvullende jeugddetentie gekoppeld.
9.2
[slachtoffer 4] (feit 3)
[slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert in totaal een bedrag van € 752,50. Dit bedrag bestaat uit € 12,50 aan reiskosten, € 240,- in verband met tijdens de mishandeling kwijtgeraakte slippers en € 500,- aan immateriële schade, ook wel ‘smartengeld’ genoemd.
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering van [slachtoffer 4] deels toe te wijzen. Hij vindt dat de reiskosten en een deel van de immateriële schade moeten worden toegewezen. De kosten voor de slippers moeten volgens hem worden afgewezen. Voor het overgebleven deel moet de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De advocaat van [voornaam van verdachte] sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Hij vindt dat de immateriële schade tot een bedrag van ongeveer € 100,- á € 150,- moet worden toegewezen.
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe voor zover die ziet op de reiskosten en € 100,- aan immateriële schade. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 4] bij het strafbare feit geen slippers droeg. Het verzoek om schadevergoeding van de slippers zal daarom worden afgewezen. De toegewezen immateriële schade is lager dan [slachtoffer 4] heeft gevorderd, aangezien een bedrag van € 100,- ook in vergelijkbare zaken als schadevergoeding wordt toegewezen. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het verzoek om schadevergoeding zal worden toegewezen tot € 112,50,-. Het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van de mishandeling,
10 juli 2018.
Aan [voornaam van verdachte] wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Als [voornaam van verdachte] het bedrag niet betaalt, zal hij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.3
[slachtoffer 5] (feit 4)
[slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert in totaal een bedrag van € 2.920,20. Dat bedrag bestaat uit € 225,- voor kosten van het eigen risico dat [slachtoffer 5] heeft moeten betalen bij het vervangen van de autoruit, € 2.550,- voor de gouden armbanden die volgens aangever uit de auto zijn gestolen en € 145,20 voor de taxatiekosten van de schade aan de auto.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen.
De advocaat van [voornaam van verdachte] heeft verzocht om het bedrag aan schade voor de gouden armbanden niet toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 225,-, te weten de kosten voor het eigen risico van [slachtoffer 5] . De rechtbank acht niet bewezen dat [voornaam van verdachte] ook de gouden armbanden heeft gestolen en zal de benadeelde partij voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de taxatiekosten. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd, aangezien niet is gebleken waarvoor deze kosten moesten worden gemaakt.
Het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inbraak, 29 maart 2019.
Aan [voornaam van verdachte] wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Als [voornaam van verdachte] het bedrag niet betaalt, zal hij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.4
[slachtoffer 7] (feit 6)
[slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert in totaal een bedrag van € 750,- voor de immateriële schade die zij heeft geleden.
De officier van justitie vindt dat een deel van het bedrag moet worden toegewezen.
De advocaat van [voornaam van verdachte] heeft de rechtbank verzocht om het bedrag te matigen tot € 150,-.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 150,-. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [slachtoffer 7] schade heeft geleden. Uit haar verklaring blijkt dat zij zich erg vernederd voelde door het spugen. De rechtbank wijst een lager bedrag toe dan door [slachtoffer 7] gevorderd is, namelijk een bedrag dat aansluit bij de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van de belediging, 11 december 2018.
Aan [voornaam van verdachte] wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Als [voornaam van verdachte] het bedrag niet betaalt, zal hij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16-226502-19 onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder parketnummer 16-260518-18 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde en het onder parketnummer 16-226502-19 onder 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • stelt daarbij een
  • als
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
o meewerkt aan een individueel behandeltraject bij [instelling 2] voor zolang Samen Veilig Midden-Nederland dat nodig vindt;
o meewerkt aan systeemtherapie vanuit [instelling 2] voor zolang Samen Veilig Midden-Nederland dat nodig vindt;
o conform zijn rooster naar school en stage gaat;
o tussen 23:00 uur en 07:00 uur thuis is, voor zolang Samen Veilig Midden-Nederland dat nodig vindt. Dit zal door de politie en/of de jeugdreclassering worden gecontroleerd;
o intensieve begeleiding accepteert in het kader van ITB Harde Kern voor de periode van (maximaal) 1 jaar.
  • geeft Samen Veilig Midden-Nederland de opdracht om toe te zien op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 30,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 3)
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] af voor zover deze ziet op de slippers (een bedrag van € 240,-);
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 112,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 4)
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 225,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoende;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 6)
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en verklaart dat zij haar vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoende;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.R. Creutzberg en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. F. Verkuijlen en M.Z. Schoppink, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2019.
De griffier mr. Verkuijlen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [voornaam van verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
16-260518-18
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, in uit een kantoorpand (gelegen aan [adres] ), een of meerdere computers (merk Apple) en/of een of meerdere toetsenborden (merk Apple), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 311 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 9 mei 2018 te Utrecht, althans het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan, waardoor die [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of hem vervolgens een trap tegen zijn rug te geven;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (kenteken: [kenteken 1] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem en/of twee gouden armbanden en/of een zonnebril (merk: Dolce en Gabbana), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde (personen)auto heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen navigatiesysteem en/of sieraden en/of zonnebril onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer autoruit(en) aan/van voornoemde (personen)auto;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (kenteken: [kenteken 2] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde (personen)auto heeft/hebben verschaft en/of dat navigatiesysteem onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer autoruit(en) aan/van voornoemde
(personen)auto;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 11 december 2018 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 7] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 7] in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam te spugen;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16-226502-19
1
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Utrecht op/aan de [straatnaam 1] , op of omstreeks 20 mei 2019, de (voomoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 8] ) schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto, te weten Volkswagen Polo (kenteken [kenteken 3] en/of meerdere goederen in/uit die Volkswagen Polo, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen auto en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of
inklimming, met één of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een raam van die auto heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 31 1 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 29 maart 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De processen-verbaal waarin de bewijsmiddelen van feit 1 tot en met feit 3 te vinden zijn, zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2018, onderzoeksnummer MD4R018047/2018357252, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 302.
3.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [D] , p. 182-184.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 oktober 2019.
5.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [E] en [F] , p. 23-26.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 oktober 2019.
7.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [K] , p. 128-130.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 oktober 2019.
9.De processen-verbaal waarin de bewijsmiddelen van feit 4 en 5 te vinden zijn, zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 augustus 2019, met nummer PL0900-2019151276 Z, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 02 tot en met 72.
10.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [L] , p. 51-54.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 oktober 2019.
12.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [M] , p. 58-60.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 oktober 2019.
14.De processen-verbaal waarin de bewijsmiddelen van feit 6 te vinden zijn, zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 mei 2019, met nummer PL0900-2018358583, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 01 tot en met 33.
15.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [N] , p. 5-7.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door [O] en [D] , p. 21-26.
17.De processen-verbaal waarin de bewijsmiddelen van feit 1 te vinden zijn, zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 mei 2019, met nummer PL0900-2018358583, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 01 tot en met 33.
18.Proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [P] , p. 22.
19.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] , p. 12.
20.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] , p. 13.