Op 13 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een civiele zaak over de uitleg van het pensioenreglement van het Rabobank Pensioenfonds. De eiser, een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, vorderde een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen van € 15.506,55 bruto per jaar, met terugwerkende kracht vanaf 5 december 2015. De eiser was van 1 juli 2010 tot augustus 2011 in dienst bij Rabobank en was deelnemer aan de pensioenregeling van het pensioenfonds. Na een periode van ziekte en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontving hij een WGA-uitkering van het UWV. De eiser betwistte de berekening van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen door het pensioenfonds, dat volgens hem niet in overeenstemming was met het pensioenreglement.
De kantonrechter oordeelde dat het pensioenfonds de juiste restverdiencapaciteit had gehanteerd bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen. De rechter benadrukte dat de uitleg van het pensioenreglement volgens de cao-norm diende te geschieden, waarbij de bewoordingen van de regeling van doorslaggevende betekenis zijn. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was, omdat het pensioenfonds correct had gehandeld volgens het pensioenreglement. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het pensioenfonds, die tot dat moment waren begroot op € 480,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en correcte toepassing van pensioenreglementen en de rol van de rechter bij de uitleg van dergelijke bepalingen. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden voldaan, tenzij de eiser binnen 14 dagen aan de veroordeling voldoet.