ECLI:NL:RBMNE:2019:5350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
7963788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van transitievergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een ontslag op staande voet van een werknemer, [Partij I], die sinds 1 september 2001 in dienst was van de maatschap [Partij II sub 1] als verloskundige. De werknemer was op 31 oktober 2018 uitgeschreven uit het Kwaliteitsregister Verloskundigen en op 2 januari 2019 uit het BIG-register, waardoor zij niet meer bevoegd was om haar werkzaamheden uit te voeren. Ondanks herhaalde waarschuwingen van de werkgever, heeft [Partij I] geen actie ondernomen om haar registratie te verlengen. Op 5 juli 2019 heeft de werkgever [Partij II sub 1] c.s. de arbeidsovereenkomst met [Partij I] op staande voet beëindigd, omdat zij op 1 juli 2019 een cliënt had doorgestuurd naar een ziekenhuis, waarbij de schijn werd gewekt dat zij dit deed namens de werkgever, terwijl zij niet meer geregistreerd was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht was, omdat [Partij I] een dringende reden had gegeven voor het ontslag door haar handelen en nalaten. De persoonlijke omstandigheden van [Partij I] werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om het ontslag onterecht te verklaren. De rechter heeft echter geoordeeld dat het onaanvaardbaar zou zijn om geen transitievergoeding toe te kennen, gezien het lange dienstverband van [Partij I] en haar persoonlijke omstandigheden. Daarom is een deel van de transitievergoeding vastgesteld op € 19.800,- bruto. Daarnaast is [Partij I] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.098,- aan de werkgever, omdat zij door haar handelen een dringende reden had gegeven voor het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7963788 UE VERZ 19-235 LT/33864
gezamenlijk behandeld met zaaknummer: 8021911 UE VERZ 19-267
Beschikking van 8 november 2019
inzake
[Partij I],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [Partij I] ,
verzoekende partij in 7963788,
verwerende partij in 8021911,
gemachtigde: mr. V.M. Weski,
tegen:
1. de maatschap
[Partij II sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2 [Partij II sub 2] , maat,

wonende te [woonplaats 2] ,

3 [Partij II sub 3] , maat,

wonende te [woonplaats 3] ,

4 [Partij II sub 4] , maat,

wonende te [woonplaats 1] ,

5 [Partij II sub 5] , maat,

wonende te [woonplaats 4] ,

6 [Partij II sub 6] , maat,

wonende te [woonplaats 1] ,
tezamen verder te noemen [Partij II sub 1] c.s.,
verwerende partij in 7963788,
verzoekende partij in 8021911,
tezamen bijgestaan door: mr. E.A.M. Heidstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [Partij I] , ter griffie ingekomen op 9 augustus 2019 met aangehecht productie 1 t/m 23,
- het verzoekschrift van [Partij II sub 1] c.s., per fax ter griffie ingekomen op 4 september 2019, met aangehecht productie 1 t/m 4,
- het verweerschrift van [Partij II sub 1] c.s. ter griffie ingekomen op 24 september 2019 met aangehecht productie 1 t/m 24,
- de op 26 september 2019 ingekomen aanvullende productie 25 t/m 29 van de zijde van [Partij II sub 1] c.s.
- de eveneens op 26 september 2019 ingekomen productie 1 t/m 13 van de zijde van [Partij I] ,
- de pleitnota van de zijde van [Partij I] ,
- de pleitnota van de zijde van [Partij II sub 1] c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Partij I] , geboren op [geboortedatum] 1970, is sinds 1 september 2001 voor onbepaalde tijd in dienst van [Partij II sub 1] , laatstelijk als verloskundige tegen een salaris van € 5.000,- bruto per maand.
2.2.
Per 31 oktober 2018 is de registratie van [Partij I] in het Kwaliteitsregister Verloskundigen beëindigd. In de brief die zij daarover van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van verloskundigen heeft ontvangen staat onder meer het hiernavolgende:
“Op 31 oktober 2018 eindigde uw registratieperiode in het Kwaliteitsregister Verloskundigen. Wij hebben u diverse malen gevraagd uw dossier aan te bieden voor herregistratie maar hebben dit niet ontvangen. Dit betekent dat wij uw registratieperiode niet kunnen verlengen. (…)
Wanneer u het keurmerk van het Kwaliteitsregister Verloskundigen gebruikt (…) dan verzoeken wij u vriendelijk dit binnen een maand te verwijderen.”
2.3.
Bij brief van 2 januari 2019 is [Partij I] uitgeschreven uit het BIG-register. In de brief van het Ministerie van VWS wordt – voor zover hier relevant – het volgende aan haar meegedeeld:
“U heeft geen herregistratie aangevraagd voor uw beroep als Verloskundige (…). Dat betekent dat uw registratie is doorgehaald in het BIG-register.
Geen aanvraag
Eerder ontving u twee oproepen voor herregistratie. Ondanks herinneringen heb ik geen aanvraag van u ontvangen.
(…)
Doorhaling betekent dat de rechten en plichten van bovengenoemd beroep niet meer van toepassing zijn. (…)
Waarom is herregistratie belangrijk?
Patiënten of cliënten die in het BIG-register kijken, vertrouwen erop dat de zorgverleners in het register kundig zijn. Door herregistratie kunnen we deze deskundigheid beter waarborgen.(…)”
2.4.
Van het jaargesprek op 28 januari 2019 dat [Partij I] heeft met [Partij II sub 1] c.s. is een verslag gemaakt die voor akkoord is ondertekend door [Partij I] . In dat verslag staat – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
Vraag: Sta je ingeschreven in het kwaliteits register? Volg je nascholingen?
[voorletter van Partij I]:Ja en nascholingen ja”
2.5.
Bij brief van 4 april 2019 heeft [Partij II sub 1] c.s. het onbetaald verlof per 2 april 2019 aan [Partij I] bevestigd. In die brief staat onder meer het volgende:
“Deze brief is de schriftelijke bevestiging van jouw onbetaald verlof per 2 april jl.. Dit vanwege jouw verwijdering uit het BIG register.
(…)
Wij hebben jou uitgelegd dat voorgaande zowel voor jou als voor de praktijk verregaande consequenties kan hebben. In dit verband bijvoorbeeld het eventueel verhalen van uitgekeerde gelden vanuit de zorgverzekeraar.
Het onbetaald verlof zal in ieder geval gedurende jouw uitschrijving gehandhaafd blijven. Tijdens het onbetaald verlof zal jouw salaris niet worden doorbetaald.(…)
Wij verwachten dat je alles in het werk zult stellen om zo spoedig mogelijk je herregistratie op orde te hebben. Daarnaast hou je ons dagelijks op de hoogte van de voortgang. Zo niet, dan zullen wij verdergaande arbeidsrechtelijke maatregelen moeten overwegen. Een ontbindingsprocedure wordt daarbij niet uitgesloten.”
2.6.
Op 8 april 2019 heeft [Partij I] de herregistratie in het BIG-register aangevraagd. Bij schrijven van 15 mei 2019 heeft jet Ministerie van VWS meegedeeld dat zij positief heeft besloten op de aanvraag, zodat [Partij I] vanaf die datum opnieuw voor één jaar in het BIG-register is opgenomen.
2.7.
In haar e-mail van 13 juni 2019 schrijft [Partij II sub 1] c.s. onder meer het volgende aan [Partij I] :
“Afgelopen vrijdag (7/6/19) had mevr [A] een afspraak op het spreekuur.
In het gesprek van 2-4-2019 hadden wij afgesproken dat je deze mevr op de hoogte zou brengen dat je tot nadere kennisgeving niet werkzaam zou zijn als verloskundige bij de praktijk. (…) We vertrouwde erop dat je dit zou regelen maar hebben helaas gemerkt dat je je wederom niet aan de afspraken gehouden hebt aangezien mw gewoon nog bij ons in de praktijk ingeschreven staat.
(…) Toen ik vroeg of mw nog controles gehad had in de tussentijd vertelde zij mij dat jij bij haar controles hebt gedaan in die periode hoewel dit niet beschreven staat in haar kaart. Dit was tijdens de nonactief stelling vanwege de uitschrijving uit het bigregister en kwaliteitsregister. Het lijkt er dus op dat jij toch gewerkt hebt ondanks onze opdracht dit niet te doen.”
2.8.
In de e-mail van 3 juli 2019 heeft [Partij II sub 1] c.s. het volgende aan [Partij I] kenbaar gemaakt:
“Wij hebben vandaag vanuit het [naam ziekenhuis] ziekenhuis vernomen dat jij op 1-7-2019 namens [Partij II sub 1] een cliënt hebt ingestuurd voor een pijnstillingsverzoek.
Wij vinden dit om meerdere redenen onbegrijpelijk en onacceptabel. Wij hebben meermalen aangegeven dat je geen werkzaamheden namens ons mag verrichten. Wij verzoeken je om je morgenochtend 4-7-2019 om 09:00 uur te melden op de praktijk locatie [adres] te [plaatsnaam] voor nadere tekst en uitleg. (…)”
2.9.
In reactie op voorgaande e-mail heeft [Partij I] als volgt gereageerd met haar e-mail van 4 juli 2019:
“Ik heb op 1-7-2019 Mw. voor een pijnstillingswens ingestuurd op mijn eigen naam. Ik heb duidelijk vermeld dat Mw. tot 37wkn onder begeleiding is geweest bij [Partij II sub 1] en dat ik daarna de zorg heb overgenomen. Ik heb ook vermeld dat het kraambed door mij verricht zou worden. Ook de ontslagpapieren zouden aan Mw worden meegegeven. Wellicht is er een miscommunicatie ontstaan. Ik zal vandaag contact opnemen met het ziekenhuis [naam ziekenhuis] en jullie hier later over berichten. Ik zal daarom niet om 9u aanwezig zijn op de praktijk.”
2.10.
Hierop heeft [Partij II sub 1] c.s. als volgt gereageerd:
“Gezien de ernst van de situatie vinden wij het verstandig en belangrijk om het gesprek wel door te laten gaan.
Omdat 9u nu wel heel krap is voor je, stellen we voor dit vanmiddag om 14u te doen.”
2.11.
Aangezien [Partij I] die middag om 14:00 uur niet is verschenen, heeft [Partij II sub 1] c.s. die middag het volgende aan haar geschreven:
“Ook op onze tweede uitnodiging ben je niet verschenen. Mogelijk heb je deze gemist. Hierbij verzoeken wij je nogmaals en mede naar aanleiding van je e-mail dringend en voor de laatste maal om morgen, vrijdagochtend 7 juli 2019 om 09:00 uur, te verschijnen voor een gesprek.(…)
Mocht je weer niet komen of afzeggen dan willen we je hierbij waarschuwen dat dat feit op zichzelf voor ons al een reden voor ontslag op staande voet is.”
2.12.
[Partij II sub 1] c.s. heeft [Partij I] bij brief van 5 juli 2019 op staande voet ontslagen onder vermelding van de toedracht en de gronden voor het ontslag.

3.De beoordeling

Standpunt [Partij I]
3.1.
stelt zich op het standpunt dat [Partij II sub 1] c.s. de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Zij stelt daartoe dat [Partij II sub 1] c.s. de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, omdat er sprake zou zijn van een dringende reden in de zin van 7:671 BW, maar de gebeurtenissen waar [Partij II sub 1] c.s. dit standpunt op baseert, zijn enerzijds niet juist en anderzijds leveren die geen dringende reden op.Om die reden geeft [Partij I] er de voorkeur aan te verzoeken het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, haar toe te laten haar werkzaamheden te hervatten en [Partij II sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van haar loon vanaf 1 april 2019.
3.2.
Voor het geval bovenstaand verzoek wordt afgewezen, berust [Partij I] in het einde van de arbeidsovereenkomst. In welk geval zij verzoekt haar een billijke vergoeding van € 120.000,- toe te kennen.
3.3.
Tot slot stelt [Partij I] dat, wanneer het gegeven ontslag op staande voet in stand zou blijven, zij toch recht heeft op een transitievergoeding en verzoekt dan ook [Partij II sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 39.600,-.
Standpunt [Partij II sub 1] c.s.
3.4.
[Partij II sub 1] c.s. stelt dat [Partij I] zodanig heeft gehandeld dat zij bevoegd was de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen (op grond van artikel 7:677 BW). Het verzoek is dan ook de opzegging van de arbeidsovereenkomst in stand te laten en het verzoek van [Partij I] - om het ontslag op staande voet te vernietigen - af te wijzen. Uit die afwijzing vloeit dan automatisch voort dat ook het verzoek tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling dient te worden afgewezen.
3.5.
In het geval de kantonrechter van oordeel is dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en dus in stand kan blijven, vordert [Partij II sub 1] c.s. een vergoeding van [Partij I] . [Partij I] is tot betaling verplicht op grond van artikel 7:677 lid 2 BW nu zij [Partij II sub 1] c.s. – door opzet of schuld – een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Die vergoeding is op grond van lid 3 van bovenstaand artikel € 10.098,- bruto.
3.6.
Voor het geval dat het ontslag op staande voet in deze procedure geen stand houdt, doet [Partij II sub 1] c.s. tegenverzoeken. Ten eerste vraagt zij de kantonrechter dan de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Reden voor die ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [Partij I] (7:669 lid 3 onder e BW) en, voor het geval ook dat niet vast komt te staan, is er in ieder geval sprake van een zodanig ernstige verstoring van de arbeidsverhouding
dat van [Partij II sub 1] c.s. niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst nog langer in stand te houden (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Hoewel [Partij II sub 1] c.s. op grond van artikel 7:669 lid 1 BW in beginsel verplicht is om [Partij I] te herplaatsen binnen haar praktijk, stelt [Partij II sub 1] c.s. enerzijds dat dit niet in de rede ligt - nu [Partij I] verwijtbaar heeft gehandeld - en anderzijds dat herplaatsing niet mogelijk is binnen haar kleine praktijk.
3.7.
Verder stelt [Partij II sub 1] c.s. dat de verwijtbare gedragingen van [Partij I] zijn aan te merken als ernstig. Zodanig ernstig dat zij haar recht op een transitievergoeding heeft verspeeld (artikel 7:673 lid 7 onder c BW). Zij verzoekt de kantonrechter [Partij I] dan ook geen transitievergoeding toe te kennen én de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW hoeft er in dit geval geen rekening te worden gehouden met de opzegtermijn, aldus [Partij II sub 1] c.s.
Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet
3.8.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [Partij I] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
3.9.
Kern van het geschil is de vraag of het op 5 juli 2019 aan [Partij I] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
3.10.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan aan [Partij I] sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet.
3.11.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
3.12.
Door [Partij II sub 1] c.s. is onweersproken gesteld dat voor het uitoefenen van het beroep verloskundige vereist is dat de verloskundige staat ingeschreven in het Kwaliteitsregister Verloskundigen en het BIG-register. Ook staat vast dat de registratie van [Partij I] in het Kwaliteitsregister Verloskundigen op 31 oktober 2018 is verlopen en in het BIG-register op 2 januari 2019. [Partij I] mocht daarom vanaf 31 oktober 2018 niet meer werkzaam zijn als verloskundige.
3.13.
[Partij I] erkent dat zij geen actie heeft ondernomen om te voorkomen dat haar registraties verliepen. Zij betwist echter dat dit aan haar kan worden verweten. De omstandigheden waarin zij in die tijd verkeerde waren allesoverheersend; onregelmatige en lange diensten, haar recente periode van arbeidsongeschiktheid door een burnout en de mantelzorg voor haar bejaarde moeder. Deze omstandigheden hadden tot gevolg dat zij onder andere haar post en administratie liet versloffen.
3.14.
In de ontslagbrief van 5 juli 2019 heeft [Partij II sub 1] c.s. aangegeven wat haar heeft doen besluiten [Partij I] op staande voet te ontslaan. Het was niet het feit dat zij uit de registers was verwijderd en daarom geen werkzaamheden als verloskundige meer kon verrichten. Daarvoor had [Partij II sub 1] c.s. [Partij I] al op non-actief gesteld per 2 april 2019 en de loondoorbetaling stopgezet. Het was ook niet het gegeven dat [Partij I] ondanks het ontbreken van de benodigde kwalificaties een vriendin begeleidde tijdens de zwangerschap. Dit leidde volgens [Partij II sub 1] c.s. weliswaar tot verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding, maar maakte nog niet dat zij de arbeidsovereenkomst per direct kon en wilde beëindigen.
3.15.
Waar het voor [Partij II sub 1] c.s. te ver ging en leidde tot het besluit [Partij I] per direct te ontslaan, was het moment dat zij op 1 juli 2019 van het [naam ziekenhuis] ziekenhuis vernam dat [Partij I] haar vriendin naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis had gestuurd voor een pijnstillingsverzoek en daarbij de schijn heeft gewekt dat haar vriendin onder controle stond bij [Partij II sub 1] c.s. en [Partij II sub 1] c.s. het kraambed zou verzorgen. Zij heeft die schijn gewekt door de patiëntenkaart van [Partij II sub 1] te overleggen en daarbij niet op te merken dat [Partij II sub 1] c.s. niet langer de begeleiding deed en het kraambed door [Partij I] zou worden verricht. Daarbij kwam dat zij [Partij I] de dagen erna meermaals heeft uitgenodigd op gesprek, maar [Partij I] niet is komen opdagen om de gebeurtenissen te bespreken.
3.16.
Door [Partij I] is erkend dat zij de vriendin (mevrouw [A] ) heeft doorgestuurd naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis en daarbij de patiëntenkaart van [Partij II sub 1] heeft overgelegd. Zij stelt echter dat zij de bevalling en het kraambed voor eigen rekening en risico heeft gedaan en dit ook duidelijk heeft gecommuniceerd naar de dienstdoende arts.
3.17.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel het feit dat [Partij I] vanaf 31 oktober 2018 niet meer werkzaam mocht zijn als verloskundige vanwege het verstrijken van de benodigde registratie(s) geen grond vormt voor het ontslag op staande voet, vormt dit wel de context waarin het ontslag op staande voet is gegeven. Ook al waren de persoonlijke omstandigheden van [Partij I] in 2018 zwaar en trok dit een wissel op haar energie en de manier waarop zij haar belangen behartigde, toch komen de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico. [Partij I] droeg verantwoordelijkheid voor haar eigen handelen en nalaten. De genoemde omstandigheden kunnen wellicht de verwijtbaarheid van het beëindigen van de registraties nog wegnemen. Echter, het feit dat [Partij I] [Partij II sub 1] c.s. hier niet uit eigen beweging van op de hoogte heeft gebracht en zelfs in het jaargesprek op 28 januari 2019 de vraag of zij in het Kwaliteitsregister Verloskundigen stond ingeschreven bevestigend heeft beantwoord, valt haar te ernstig aan te rekenen. [Partij I] moet er als ervaren verloskundige van op de hoogte zijn, zeker gezien de waarschuwing in de brief van het Ministerie van VWS en de KNOV, dat het feit dat zij niet meer stond ingeschreven financiële risico’s en aansprakelijkheid voor [Partij II sub 1] c.s. met zich zou (kunnen) brengen.
3.18.
De kantonrechter is van oordeel dat het handelen en vooral nalaten van [Partij I] in het jaar voorafgaand aan het ontslag op staande voet, bijdraagt aan het oordeel dat sprake is van een dringende reden. [Partij I] had uit de ontslagbrief kunnen, althans moeten begrijpen dat haar eerdere gedragingen en nalaten hebben bijgedragen tot het oordeel van [Partij II sub 1] c.s. dat een ontslag op staande voet geboden was. Een eerdere gedraging kan meewegen bij de beoordeling van de gronden voor het ontslag op staande voet, ook al wordt dat handelen of nalaten niet zozeer als grond voor het ontslag gegeven (Zie HR 10 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC1256 ( [B] / [C] )).
3.19.
In dat licht bezien heeft [Partij I] [Partij II sub 1] c.s. een dringende reden voor ontslag gegeven toen zij haar vriendin naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis verwees en de schijn heeft gewekt dat zij dit op naam en onder verantwoordelijkheid van [Partij II sub 1] c.s deed. Hoewel [Partij I] stelt dat zij dit helder heeft gecommuniceerd aan de dienstdoende arts, heeft zij dit standpunt – gelet op de gemotiveerde betwisting van [Partij II sub 1] c.s. – onvoldoende onderbouwd. . Hiermee heeft zij [Partij II sub 1] c.s. in een situatie gebracht waarin [Partij II sub 1] c.s. hetzij aansprakelijk zou kunnen worden gesteld wanneer zich tijdens en na de bevalling complicaties zouden voordoen, [Partij II sub 1] c.s. tuchtrechtelijk gesanctioneerd kon worden voor het feit dat [Partij II sub 1] c.s. een verloskundige laat werken zonder dat zij over de vereiste registraties beschikt en het risico bestond dat de zorgverzekeraar geen dekking zou verlenen, aangezien één van de voorwaarden voor uitkering is dat alle medewerkers die als verloskundige werkzaam zijn bij [Partij II sub 1] c.s. staan ingeschreven in het Kwaliteitsregister van de KNOV. Dat [Partij I] vervolgens zonder opgaaf van reden niet ingaat op de uitnodiging van [Partij II sub 1] c.s. om in gesprek te gaan, bevestigt – zoals door [Partij II sub 1] c.s. is betoogd – de onverschillige en weigerachtige houding van [Partij I] . De situatie dat [Partij I] [Partij II sub 1] c.s. aan een zeker risico heeft blootgesteld levert in samenhang bezien met het voordien verwijtbaar handelen van [Partij I] - waarbij zij regels en instructies bij herhaling niet heeft opgevolgd - een gegronde reden voor [Partij II sub 1] c.s. op om de arbeidsovereenkomst per 5 juli 2019 per direct te beëindigen.
Gevolg bestaan dringende reden
3.20.
De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan [Partij I] gegeven ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van [Partij I] , staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [Partij I] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op haar rustende verplichting zich jegens [Partij II sub 1] c.s. als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [Partij II sub 1] c.s. in haar moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.21.
[Partij II sub 1] c.s. heeft de arbeidsovereenkomst met [Partij I] op 5 juli 2019 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [Partij I] verzochte wedertewerkstelling en loonvordering. Ook voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 BW is geen ruimte, aangezien dat slechts kan in het geval de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [Partij II sub 1] c.s. vernietigbaar zou zijn, hetgeen niet het geval is.
Transitievergoeding
3.22.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet derhalve een hoge lat worden aangelegd.
3.23.
Voor wat betreft het toekennen van de transitievergoeding geldt het volgende. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is een gevolg van verwijtbaar handelen van [Partij I] . Zodanig dat het handelen moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar. [Partij I] was immers al herhaaldelijk aangesproken op het feit dat zij zonder de benodigde registratie(s) niet meer werkzaam mocht zijn voor [Partij II sub 1] c.s. als verloskundige. Er is daardoor in beginsel geen transitievergoeding verschuldigd.
3.24.
De kantonrechter acht het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [Partij I] na ruim 17 jaar dienstverband geheel met lege handen staat. Zeker nu ter zitting is vast komen te staan dat [Partij II sub 1] c.s. tevreden was over de deskundigheid van [Partij I] en de hoeveelheid uren die [Partij I] doorgaans werkte. Ook spelen de door [Partij I] genoemde persoonlijke omstandigheden een rol, te weten het gegeven dat zij al vanaf april 2019 van inkomen verstoken is en haar nog niet geheel stabiele gezondheidssituatie. De gevolgen van het verlies van de transitievergoeding zijn voor [Partij I] ernstig. Dit is reden om [Partij I] – op grond van artikel 7:673 lid 8 BW - een deel toe te kennen van de transitievergoeding die zij bij niet ernstig verwijtbaar ontslag zou hebben ontvangen. De kantonrechter bepaalt dat deel op € 19.800,- bruto.
Gefixeerde schadevergoeding
3.25.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Die vergoeding is in dit geval gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [Partij II sub 1] c.s. vordert in dit kader een bedrag van € 10.098,- bruto.
3.26.
Vast is komen te staan dat [Partij I] [Partij II sub 1] c.s. een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en [Partij II sub 1] c.s. daartoe ook is overgegaan. Voor toekenning van de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is alleen het geven van een dringende reden niet voldoende, maar die dringende reden moet ook door opzet of schuld aan de wederpartij zijn gegeven. Het bestaan van een dringende reden betekent nog niet dat ook sprake is van opzet op schuld. Voor het aannemen van een dringende reden is namelijk niet zonder meer verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer vereist, laat staan ernstige verwijtbaarheid.
3.27.
Als grond voor haar vordering heeft [Partij II sub 1] c.s. gesteld dat [Partij I] de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is omdat zij door haar ernstig verwijtbaar handelen een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Schuld, in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW, is aanwezig wanneer [Partij I] wist of behoorde te weten dat door haar handelen het risico bestond dat de begeleiding van de bevalling de schijn zou wekken dat zij dit deed uit naam en onder verantwoordelijkheid van [Partij II sub 1] c.s. Zij wist, doordat zij hier door [Partij II sub 1] c.s. meermaals op was gewezen, dat [Partij II sub 1] c.s. niet toestond dat zij voor [Partij II sub 1] c.s. werkte als verloskundige. Het mocht om die reden van [Partij I] verwacht worden om alles in het werk te stellen om die schijn bij het [naam ziekenhuis] ziekenhuis te voorkomen. Zij had het [naam ziekenhuis] ziekenhuis bijvoorbeeld per e-mail op de hoogte kunnen stellen. Door dit niet te doen en daarna geen verantwoordelijkheid te nemen voor haar omissie door gesprekken met [Partij II sub 1] c.s. te weigeren, is zij uiterst onzorgvuldig en onverschillig met de belangen van [Partij II sub 1] c.s. om gegaan en levert haar ernstig verwijtbaar handelen schuld op in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW. De vordering van [Partij II sub 1] c.s. zal dan ook worden toegewezen.
Provisionele vordering
3.28.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van [Partij I] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [Partij I] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Proceskostenveroordeling3.29. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren met dien verstande dat ieder zijn eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
4.1.
verklaart [Partij I] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de verzoeken van [Partij I]
4.3.
wijst het primaire en subsidiaire verzoek af;
4.4.
veroordeelt [Partij II sub 1] c.s. tot betaling aan [Partij I] van een bedrag van € 19.800,- bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In het verzoek van [Partij II sub 1] c.s.
4.6.
veroordeelt [Partij I] tot betaling aan [Partij II sub 1] c.s. van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.098,- bruto,
4.7.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
4.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.