ECLI:NL:RBMNE:2019:5273

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
16/244449-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in flatwoning met levensgevaar voor omwonenden

Op 28 november 2018 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in haar flatwoning, gelegen op de vierde verdieping van een flatgebouw. Dit leidde tot een levensgevaarlijke situatie voor zowel de verdachte als de directe omwonenden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De ernst van het feit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, de rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de brandstichting voortkwam uit een wanhopige actie na een problematische periode. De verdachte had een bericht ontvangen over het afsluiten van haar telefoon, wat haar emotioneel onder druk zette. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen brieven aan de verdachte gelast, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/244449-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de PI Overijssel, PIV Zwolle te Zwolle.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 maart 2019, 11 juni 2019, 8 augustus 2019 en 31 oktober 2019. De zaak is inhoudelijk behandeld op 31 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 28 november 2018 te Soest brand heeft gesticht in een flatwoning waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij voert daartoe aan dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat het opzet bij verdachte ontbrak. Het zou kunnen dat een sigaret in de rieten mandjes onder de tafel terecht is gekomen, waardoor de brand is ontstaan. Er is geen uitvoerig forensisch onderzoek geweest en er is nagelaten om bepaalde zaken te onderzoeken, zodat er ruimte is voor een alternatief scenario. De raadsman meent voorts dat de verklaring die verdachte kort na het gebeuren heeft afgelegd niet betrouwbaar is (omdat deze verklaring niet wordt ondersteund door het bewijs) en daarom niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de moeilijke situatie waarin verdachte zat ten tijde van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 28 november 2018, omstreeks 13.02 uur, kwam bij de meldkamer van de politie een melding binnen van een woningbrand in een flatgebouw aan de [adres] te [woonplaats] . Het bleek te gaan om een flatwoning op de [nummer] verdieping, nummer [nummer] . Door de brandweer werd de voordeur geforceerd en zij troffen een brand aan in de woonkamer. Een vrouw werd aangetroffen in de slaapkamer. De vrouw bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [1960] . De vrouw werd overgebracht naar het ziekenhuis. De brand in de woonkamer werd door de brandweer geblust. Volgens de brandweer had de brand in de woonkamer bijna het kritieke moment bereikt van een uitslaande brand. [2]
Op 29 november 2018 is een verbalisant met een collega naar het ziekenhuis gegaan om met verdachte te praten. Hij constateerde dat verdachte verbitterd over kwam. Verdachte verweet de politie en andere instanties dat ze er niet voor haar waren geweest terwijl ze hulp nodig had. Nu zij iets gedaan had, was de politie er wel. [3]
Op 30 november 2018 is door verbalisanten forensisch onderzoek gedaan in de woning van verdachte. [4] Zij zien bij de overgang van de hal naar de keuken ter hoogte van de drempel een inbranding. Op de vloer drempel zagen zij een verbrand stuk stof liggen van mogelijk een sok. Zij zagen dat de salontafel in het zitgedeelte heftig was aangetast door vuur. Zij zagen dat er vermoedelijk twee rieten mandjes onder de salontafel hadden gestaan en dat de rechter mand bijna geheel was weggebrand en de linker mand nog gedeeltelijk intact was. De verbalisanten concluderen dat, gelet op het aangetroffen beeld, het meest aannemelijk wordt geacht dat bij de salontafel in het zitgedeelte open vuur is bijgebracht bij de onder de tafel gesitueerde rieten mandjes en dat vervolgens vuur is ingebracht in een sok of iets dergelijks en dat deze is geplaatst op de overgang van de keuken en hal. Een technische oorzaak wordt door de onderzoekers uitgesloten. De onderzoekers stellen voorts vast dat tijdens de brand gemeen gevaar voor personen dan wel goederen is ontstaan. Doordat de brand vroegtijdig gesignaleerd werd, is erger voorkomen. [5]
Uit de foto’s blijkt dat de woonkamer en de inboedel in de woonkamer - waaronder de tafel, het vloerkleed, de bank en de stereo-installatie - geheel of gedeeltelijk is verbrand. [6]
Uit het buurtonderzoek is gebleken dat de bewoners op nummer [nummer] en nummer [nummer] (de rechtbank begrijpt: de woning recht onder de woning van verdachte) thuis waren. [7]
Verdachte heeft op 1 december 2018 het volgende verklaard:
‘Woensdag is er iets niet goed gegaan. Het is gewoon misgegaan. [8] Op een gegeven moment heb ik mijn telefoon gecheckt. Daar kreeg ik een bericht van Eneco dat de stroom zou worden afgesloten. Ook van T-mobile kreeg ik een opzegging. Dit gaf mij zoveel impact, vooral het afsluiten van mijn telefoon. Dat was mijn levensader met het leven. Ik heb toen een fles met wasbenzine gepakt en heb de boel aangestoken. Ik heb de fles gepakt en heb de benzine van mij afgegoten in de woonkamer. Ik heb de wasbenzine gesprenkeld in de woonkamer en in de hal. Wat ik mij kan herinneren, heb ik de fles van mij afgegooid bij de salontafel in de woonkamer. Vervolgens heb ik het aangestoken met een aansteker. Ik kan mij herinneren dat ik naar de slaapkamer ben gegaan. Voordat ik de brand stichtte, heb ik mijn telefoon uitgezet. Daarna nog een sigaret gerookt. Verder niet echt nagedacht, gewoon gedaan. Ik snap nu dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.’ [9]
Op 3 december 2018 heeft verdachte tegenover de rechter-commissaris verklaard:
‘De verklaring die ik bij de politie heb afgelegd, klopt.’ [10]
Op 6 december 2018 heeft verdachte verklaard:
‘Ik hoor u zeggen dat er geen brand versnellende middelen in de woning zijn aangetroffen en dat dit vragen oproept. Wat ik eerder heb verteld, klopt. Ik weet nog dat ik een gedeelte van de vloeistof over het kleed heb gegooid en een stukje in de gang. Ik weet dat de fles die ik heb gepakt ongeveer half vol was.’ [11]
Bewijsoverweging en conclusie
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte tot drie keer toe heeft verklaard dat zij zelf de brand heeft gesticht: op 1 december, op 3 december en op 6 december. Voorts heeft verdachte uit zichzelf, een dag na het gebeuren, op 29 november, tegenover de politie verklaard dat ‘de politie nu wel komt, nu zij ‘iets’ heeft gedaan’, terwijl de politie op dat moment nog uitging van een ongeluk. De verklaringen van verdachte zijn concreet en gedetailleerd, maar worden bovendien ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft verdachte verklaard dat zij de fles (wasbenzine) van zich af heeft gegooid bij de salontafel in de woonkamer en heeft de brandweer verklaard dat er een flesje (bodylotion) bij de tafel lag, links van het pootje [12] . Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij de wasbenzine in de woonkamer (over het kleed) en in de hal had gesprenkeld en is door de forensische opsporing geconstateerd dat zowel in de woonkamer onder de salontafel als in de hal op de drempel naar de keuken sprake was van een brandhaard. De rechtbank gaat dan ook uit van deze verklaringen van verdachte. Dat verdachte deze verklaringen later ‘intrekt’ en dat zij thans verklaart zich niets meer te kunnen herinneren over het ontstaan van de brand, doet daar niet aan af.
Dat de brand per ongeluk zou zijn ontstaan - doordat een sigaret in de rieten mandjes onder de salontafel terecht is gekomen - zoals door de raadsman geopperd, acht de rechtbank, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Daartegen spreekt dat de tweede aangetroffen brandhaard (in de hal op de drempel met de keuken) met dit door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet wordt verklaard. Overigens wordt dit scenario ook op geen enkele wijze ondersteund door het dossier.
Dat in de woning geen brand versnellende middelen (zoals wasbenzine) zijn aangetroffen, acht de rechtbank niet van bepalende betekenis. Niet ondenkbaar is dat verdachte in haar radeloze toestand dacht dat zij wasbenzine had gepakt, maar dat dit een fles met andere inhoud (bodylotion) bleek te zijn. Daarbij komt dat voor het bewezen verklaren van opzettelijk brandstichten niet vereist is dat brand versnellende middelen zijn gebruikt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 november 2018 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door in een flatwoning aan de [adres] goederen met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan de woonkamer en de inboedel (tafel, vloerkleed, bank, stereo-installatie) van die flatwoning geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen die zich in voornoemde flatwoning bevinden en voor voornoemde flatwoning en voor belendende flatwoningen en voor goederen die zich in die belendende flatwoningen bevinden en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in de flat bevindende personen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de zware periode die verdachte voorafgaand aan de brand heeft gehad. Ze liep volledig vast, werd van het kastje naar de muur gestuurd en wist zich geen raad meer. Verdachte heeft inmiddels al heel lang vastgezeten en zij is er op dit moment heel anders aan toe dat een jaar geleden. Ze heeft nog hulp nodig, maar er is geen gevaar voor herhaling, zodat een langere onvoorwaardelijke straf dan de tijd die zij nu in voorarrest heeft gezeten niet nodig is. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in haar woning, in een flatgebouw op de vierde verdieping. Door aldus te handelen heeft zij een levensgevaarlijke situatie veroorzaakt, voor haarzelf, maar ook voor de directe omwonenden in de flat. Daarbij is schade aan goederen ontstaan. Door vroegtijdig ingrijpen van de brandweer na oplettendheid van omstanders is erger voorkomen. Feiten als het onderhavige zijn in hoge mate gevaarzettend en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, terwijl ze doorgaans ook grote (financiële) schade veroorzaken.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte, behoudens een feit op grond van de Wegenverkeerswet, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een Pro Justitia rapportage van A. van der Weijden, GZ-psycholoog d.d. 28 januari 2019 en een rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 oktober 2019, opgemaakt door R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog en C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater. Uit dit laatste rapport volgt dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rapporteur adviseert verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezen verklaarde. De rechtbank neemt dit advies mee in haar overweging.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 4 oktober 2019, opgemaakt door M. Eikelenboom-Colen, reclasseringswerker. De reclassering adviseert de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De rechtbank neemt ook dit advies mee in haar overweging.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De ernst van het feit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet echter in de omstandigheid dat bij verdachte niet zozeer sprake was van kwaadwilligheid ten aanzien van de brandstichting, maar meer van een wanhopige actie - een escalatie na een problematische periode waarbij het bericht van het afsluiten van de telefoon de spreekwoordelijke emmer deed overlopen - aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel dadelijk uitvoerbaar zijn. De rapporteurs van reclassering en het Pieter Baan Centrum concluderen dat er recidivegevaar bestaat indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening moet worden gehouden met recidive, zodat de voorwaarden – onder meer behandeling en begeleiding – dadelijk uitvoerbaar verklaard zullen worden.

9.BESLAG

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen – genoemd op de beslaglijst d.d. 6 juni 2019: 3 STK brief (omschrijving: G2312053) gevorderd deze terug te geven aan verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht om teruggave van de brieven aan verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank beslist als volgt:
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de brieven, die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* verdachte dient zich op uitnodiging van de reclassering te
meldenbij de Reclassering Nederland. Verdachte dient zich te blijven melden op afspraken zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en verdachte dient zich te houden aan de afspraken die de reclassering haar geeft;
* verdachte dient zich te laten
behandelen door een forensische polikliniekof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verdachte dient de reclassering
inzicht te geven in haar financiën en schulden. Verdachte dient mee te werken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
* verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien en zolang de reclassering dit nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
3 STK brief (omschrijving: G2312053).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter,
mrs. J.G. van Ommeren en E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op 28 november 2018 te [woonplaats] , in ieder geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door in een (flat)woning aan de [adres] een of meer goed(eren), al dan niet na dat/die te hebben besprenkeld met wasbenzine, althans met een brandversnellend middel, met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan de woonkamer en/of de inboedel (tafel, vloerkleed, bank, stereo-installatie) van die (flat)woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen die zich in voornoemde (flat)woning bevinden en/of voor voornoemde (flat)woning en/of voor belendende (flat)woningen en/of voor goederen die zich in die belendende (flat)woningen bevinden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in de flat bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018342455, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 41 en het aanvullend proces-verbaal, genummerd 1 tot en met 25. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2018 ( [verbalisant 1] ), p. 3.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2018 ( [verbalisant 2] ), p. 22.
4.Een proces-verbaal sporenonderzoek van 2 december 2018, p. 7 (aanvullend procesdossier).
5.Proces-verbaal sporenonderzoek van 2 december 2018, p. 8 (aanvullend procesdossier).
6.Foto’s als bijlage bij het proces-verbaal, p. 39 en 40.
7.Een proces-verbaal buurtonderzoek, p. 26 (aanvullend dossier) in samenhang met een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 27 (aanvullend dossier).
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 december 2018, p. 19.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 december 2018, p. 20.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 december 2018 afgelegd tegenover de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot bewaring.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 december 2018, p. 30 (aanvullend dossier).
12.Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2018 ( [verbalisant 2] ), p. 24.