4.3Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, in die zin dat hij – zoals is ten laste gelegd – zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Niet kan reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bij de beoordeling van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden die volgen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting:
- Ten tijde van de aanrijding was het schemerig. De aanrijding vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Monseigneur van de Weteringstraat, gelegen buiten de bebouwde kom van Hoogland, waar op de plaats van het ongeval de straatverlichting niet in werking was.
- De Monseigneur van de Weteringstraat is een verharde weg en mag in twee richtingen bereden worden. De weg heeft een breedte van 4.25 meter, er waren ten tijde van het ongeval geen wegmarkeringen op het wegdek aangebracht en aan beide zijden van de rijbaan was een grasberm gelegen waarin bomen stonden. Het slachtoffer en de medevoetganger liepen respectievelijk op de verharde weg naast de berm en in de berm. Zij liepen naast elkaar aan de linkerzijde van de weg, bezien vanuit het perspectief van verdachte. De voetgangers begaven zich dus in dezelfde richting als die waarheen verdachte ging.
- De wegbreedte was 4.25 meter, de maximale voertuigbreedte was 2.92 meter en de beschikbare ruimte 1.37 meter.
- Er zijn geen sporen aangetroffen dan wel veiliggesteld waardoor de precieze plaats van de voetgangers op de weg kon worden vastgesteld. Dit geldt ook voor de specifieke plaats van het voertuig, dit kan niet worden vastgesteld aan de hand van de stukken in het dossier.
- Verdachte reed, volgens zijn verklaring, bij het in zicht komen van de voetgangers maximaal 20 kilometer per uur en verklaart dat hij middels een Vario-hendel snelheid minderde. Niet is onderzocht wat de remweg is van het door verdachte bestuurde voertuig bij de vermoedde snelheid, noch wat de afstand was tot het slachtoffer op het moment dat deze in zicht kwam bij verdachte.
- Niet is onderzocht in hoeverre het voertuig van verdachte uitzwenkt in verhouding tot de snelheid dan wel manoeuvremogelijkheid van verdachte.
De vraag die voorligt aan de rechtbank is of verdachte het ongeval had kunnen voorkomen door meer naar rechts te sturen dan wel meer rechts te rijden.
Op grond van het voorgaande en bij gebreke aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met voor ter plaatse geldende gepaste snelheid over de rijbaan heeft gereden. De rechtbank acht de verklaring van het slachtoffer over het voorval betrouwbaar en het scenario zoals dit door haar is geschetst aannemelijk. Echter, de rechtbank heeft op grond van de voorliggende stukken en hetgeen is verklaard ter terechtzitting niet kunnen vaststellen wat de precieze plaats van verdachte op de weg was, op welk moment verdachte de voetgangers in het zicht kreeg, dan wel wat de afstand van verdachte op dat moment ten opzichte van het slachtoffer was. Niet is onderzocht wat de remweg zou zijn geweest met een dergelijk voertuig, of en in hoeverre het uitrustingsstuk aan de achterzijde uitzwenkt, wat de afstand was van het voertuig van verdachte tot de voetgangers op het moment dat deze hen inhaalde en de mogelijke reactietijd die nodig is voor een dergelijk voertuig om effectief naar rechts te sturen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of verdachte het ongeval had kunnen voorkomen door meer naar rechts te sturen.
Alle feiten en omstandigheden overziend is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vastgesteld kan worden dat sprake is van een betreurenswaardig ongeval dat veel verdriet en blijvend ongemak heeft veroorzaakt bij het slachtoffer [benadeelde] en haar familie, maar dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat het verkeersongeval ten gevolge waarvan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen aan verdachtes schuld te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat het rijgedrag als zodanig in dit concrete geval gevaarzettend of hinder veroorzakend is geweest. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.