ECLI:NL:RBMNE:2019:5266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
16/136240-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met brandstichting en vernieling van goederen in Utrecht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met brandstichting en vernieling. De verdachte heeft op 2 juni 2019 in [vestigingsplaats] de eigenaar van een eetcafé en zijn werknemers bedreigd met brandstichting door een jerrycan met brandbare vloeistof over de gevel van het café te gieten en vervolgens een brandend papiertje op de grond te gooien. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte de redelijke vrees bij de eigenaar van het café konden opwekken dat er daadwerkelijk brand zou worden gesticht. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk de gevel en vloer van het café beschadigd, wat leidde tot aanzienlijke schoonmaakkosten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevorderde schade onvoldoende was onderbouwd. De vordering van Colliers International Asset Services Retail werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat de vordering correct was ingediend. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/136240-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. M.R. de Kok, advocaat te Leusden, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [benadeelde] , is verklaard.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] [benadeelde] (eigenaar van [eetcafé] ) en/of de werknemers van [eetcafé] heeft bedreigd met brandstichting;
feit 2:op 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] de (houten) gevel en/of de (houten) vloer van [eetcafé] ) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 3:op 16 februari 2019 te Amersfoort een slagboom, toebehorende aan Colliers International Asset Services Retail, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat door de aard van de schade hier sprake is van onbruikbaar maken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat, om van een bedreiging te kunnen spreken, de handelingen aangever moeten hebben bereikt. Uit het dossier blijkt dat enkel het besprenkelen van de gevel met olie, de aangever heeft bereikt. Van de overige tenlastegelegde handelingen (papier in brand steken en het brandende papier op de in olie besprenkelde straat gooien) heeft aangever geen weet gehad, zodat die handelingen niet kunnen bijdragen aan een bedreiging. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gevel onbruikbaar is gemaakt.
Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit heeft de raadsman gewezen op de bekennende verklaring van verdachte en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2: [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik heb thuis een jerrycan gepakt, niet om het café in de brand te steken maar om een signaal af te geven. Ik was gefrustreerd dat de barman mijn hond wat had aangedaan. Met mij moet je niet donderen. Er zat afgetapte olie in de jerrycan. Het klopt dat dat op paraffine gebaseerde olie is. Ik heb de inhoud op de grond over de straat en onderaan tegen het raam gegooid. Ik heb inderdaad vervolgens een bonnetje uit mijn zak gepakt en aangestoken en in de plas vloeistof gegooid. Dit staat ook op camerabeeld. Het was niet mijn bedoeling om brand te stichten, maar om te laten zien dat ik het niet pikte. Ik kan me voorstellen dat aangever zich bedreigd heeft gevoeld. [2]
De verklaring van aangever [benadeelde] inhoudende:
De daders hebben een brandbare vloeistof op mijn gevel van mijn café gedaan. Hierdoor heb ik het idee dat de daders getracht hebben mijn café in de brand te steken. (…) Ik ben eigenaar van café [eetcafé] . (…) De gevel bestaat uit houten panelen en kozijnen. Op zondag 2 juni 2019, (…) omstreeks 09.00 uur kwam ik bij mijn café en zag ik dat de tegels voor mijn café aan de linkerkant donkerder waren dan de andere. Tevens rook ik een sterke penetrante geur wat mij doet denken aan benzine of een andere brandbare vloeistof. Ik zag aan de linkerkant van mijn café een zwarte plastic tas van Gall en Gall. Ik zag dat deze tas open stond. Ik keek erin en zag een zwarte Jerrycan. [3]
De nadere verklaring van aangever [benadeelde] inhoudende:
Voordat ik wist wie het had gedaan en waarom, was ik angstig dat de dader het nog een keer zou doen. U vraagt mij wat voor effect het incident op mijn werknemers heeft gehad. Ik kan u zeggen dat zij in het begin echt wel geschrokken waren en ook niet wisten wie dat gedaan had of zou kunnen hebben gedaan. [4] Mijn gevel bestaat compleet uit hout en het goedje wat over mijn gevel en de tegels voor mijn eetcafé is gegooid, is heel erg ingetrokken daarin. Het is zelfs mijn café ingelopen in de houten vloer. Het stinkt nu nog steeds in mijn eetcafé, (…) Ik het ondertussen al 2 keer een schoonmaakbedrijf hier gehad, die getracht hebben alles te reinigen. [5]
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs, feit 1 en 2
Bedreiging met brandstichting – feit 1
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, nu verdachte onderdelen van de ten laste gelegde handelingen wel heeft verricht, maar uit de bewijsmiddelen niet de vereiste dreigende aard blijkt van de handelingen. Daarnaast blijkt niet de vrees die het slachtoffer zou hebben gehad dat er daadwerkelijk brand zou worden gesticht door toedoen van zijn cliënt nu het merendeel van de ten laste gelegde gedragingen, te weten het aansteken en op straat gooien van het papiertje pas later het slachtoffer hebben bereikt.
De rechtbank zal als eerste ingaan op de vraag of de aan verdachte verweten gedragingen kunnen worden bewezen en vervolgens of deze uitlatingen te kwalificeren zijn als bedreiging met brandstichting.
Verdachte heeft alle in de tenlastelegging onder de gedachtestreepjes opgenomen handelingen bekend. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze handelingen heeft verricht. Deze bewezen verklaarde handelingen van verdachte leveren vervolgens, anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, een strafbare bedreiging met brandstichting op.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde – naar objectieve maatstaven – de redelijke vrees kon ontstaan dat er brand zou worden gesticht, alsmede dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Niet is vereist dat de bedreigingen op de bedreigde een zodanige indruk hebben gemaakt dat er werkelijk vrees door is opgewekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kon bij [benadeelde] door de bewezen verklaarde handelingen van verdachte – naar objectieve maatstaven – de redelijke vrees ontstaan dat brand zou worden gesticht. De omstandigheden die de rechtbank hierbij meeweegt zijn de volgende. Verdachte is met een jerrycan gevuld met vloeistof gelijkend op benzine, en met een vergelijkbare geur, naar [eetcafé] gegaan. Aldaar heeft hij met deze vloeistof de voorgevel besprenkeld en de grond voor het café. Vervolgens heeft hij een papiertje aangestoken en dit op de grond gegooid voor [eetcafé] , hierna fietst verdachte weg. Uit de aangifte blijkt dat [benadeelde] , de eigenaar van [eetcafé] , toen hij aankwam bij het pand zag dat de tegels voor het café verkleurd waren. Daarnaast rook hij een penetrante geur, door hem beschreven als benzine. Tot slot vond hij aan de linkerkant van het pand de tas met de door verdachte achtergelaten jerrycan. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte onder zodanige omstandigheden zijn verricht dat deze in het algemeen de redelijke vrees kunnen opwekken dat er brand zou worden gesticht, de omstandigheid dat een niet-brandbare vloeistof is gebruikt maakt dit oordeel niet anders.
Verdachte heeft verklaard dat hij gefrustreerd was over een vermeend incident eerder die nacht. Hij wilde een signaal afgeven en medewerker(s) van het eetcafé laten weten dat hij het niet pikte. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte ook wilde dat zijn handelingen (bij de medewerkers van het eetcafé) bekend werden. Hij heeft verder verklaard dat hij zich kan voorstellen dat zij zich bedreigd hebben gevoeld. Daarmee staat de opzet van verdachte vast.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder bewezen is verklaard.
Onbruikbaar maken – feit 2
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de inhoud van de door hem meegebrachte jerrycan over de gevel van het [eetcafé] , alsmede over de straat voor het café, te hebben uitgegoten.
De raadsman heeft betoogd dat dit moet worden gezien als overlast maar niet kan worden aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het Wetboek van Strafrecht is sprake van beschadiging van een goed, indien het goed is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aangever heeft verklaard dat door het handelen van verdachte de door de verdachte gebruikte vloeistof in de houten vloer en houten gevel is getrokken waardoor deze moesten worden onderworpen aan (intensieve) professionele schoonmaakwerkzaamheden. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beschadiging op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
4.3.3
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Colliers International Asset Services Retail van 22 februari 2019; [6]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2019. [7]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] , [benadeelde] (eigenaar van [eetcafé] ) en/of de werknemers van [eetcafé] heeft bedreigd met brandstichting door
- afvalvloeistoffen van voertuigen, te weten op paraffine gebaseerde olie, over de (houten) gevel van het pand, waarin is gevestigd [eetcafé] , en over de straat voor voornoemd pand (uit een jerrycan) te gieten en
- (vervolgens) een papiertje in brand te steken en
- (vervolgens) het voornoemde (brandende) papiertje op straat te gooien, waar hij, verdachte, eerder op paraffine gebaseerde olie had gegoten;
feit 2
op 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] opzettelijk en wederrechtelijk de (houten) gevel en de (houten) vloer van [eetcafé] , dat geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde] en/of [eetcafé] toebehoorde, heeft beschadigd;
feit 3
op 16 februari 2019 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, dat geheel aan een ander, te weten aan Colliers International Asset Services Retail toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder
feit 1bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
bedreiging met brandstichting.
Het onder
feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder
feit 3bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
* een meldplicht bij de reclassering;
* meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling;
* verplichte opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat een geldboete dan wel taakstraf de aangewezen strafmodaliteit zou moeten zijn. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen acht, er kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De verdediging heeft verder betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden belastend zijn voor verdachte en de reclassering ook geen uitspraak heeft gedaan over de door haar vastgestelde problematiek en het verband met het tenlastegelegde. De raadsman heeft dan ook verzocht geen bijzondere voorwaarden, en dus ook niet de dadelijke uitvoerbaarheid, op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting van [benadeelde] , eigenaar van [eetcafé] , en de medewerkers van het café. Verdachte heeft een jerrycan met voertuigafvalstoffen leeggegoten over de gevel en de grond voor het [eetcafé] . Vervolgens heeft hij een papiertje uit zijn zak gehaald, deze aangestoken en op de grond gegooid en is hij weggefietst. Niet alleen heeft hij met deze klaarblijkelijk weinig doordachte handelwijze de eigenaar en de medewerkers van het café vrees aangejaagd, waarvan het slachtoffer heeft verklaard dat hij de bedreiging ernstig heeft opgevat. Ook heeft hij door de vloeistof over de gevel en grond uit te gieten de vloer van het café beschadigd. Daarnaast is bewezenverklaard dat verdachte een slagboom in een parkeergarage heeft vernield. Ook de beschadiging en vernieling zijn hinderlijke feiten die de rechtbank verdachte aanrekent.
Persoon van verdachte en rapportages
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2019, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in 2017 ook al is veroordeeld voor vernieling.
Omtrent verdachte zijn, voorzover hier van belang, een Pro Justitia-rapportage door de psychiatrisch en psychologisch rapporteur opgemaakt. Door beide rapporteurs kon geen conclusie dan wel advies worden geformuleerd betreffende de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico, wel zien zij aanwijzingen voor een lichte stoornis in middelengebruik, meer specifiek cannabis en alcohol.
De reclassering heeft over verdachte een rapport met de datum 24 oktober 2019 opgesteld. In dit rapport, opgemaakt door C.P.M. Cruijen, reclasseringswerker, beschrijft de rapporteur dat verdachte geen medewerking aan de rapportage heeft verleend. De reclasseringsrapporteur herhaalt de bevindingen uit voornoemde Pro Justitia-rapportage en heeft geadviseerd – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering
  • een behandelverplichting inhoudende ambulante behandeling;
  • meewerken aan middelencontrole.
De reclasseringsrapporteur heeft daarnaast geadviseerd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd en aansluiting gezocht bij de LOVS-afspraken. De rechtbank ziet hierin, en in alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. Die rechtbank ziet daarnaast, in tegenstelling tot het standpunt van de officier van justitie, geen aanleiding om een afgemeten zorgkader in de vorm van bijzondere voorwaarden voor verdachte in te richten. Verdachte heeft zelf benadrukt niet bereid te zijn om mee te werken aan een dergelijk kader, en heeft zich in het verleden zelfstandig en proactief opgesteld in het zoeken van hulp voor aanwezige problematiek. Een strafrechtelijk zorgkader is derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk noch passend.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de hiervoor overwogen omstandigheden van dit geval. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde] heeft zich namens [eetcafé] als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.000,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[aangever] heeft zich namens Colliers International Asset Services Retail als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.302,16. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van Colliers International Asset Services Retail op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en berekening van de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [eetcafé] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een deel van de vordering toekomstige schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook de rechtbank verzocht van de mogelijkheid gebruik te maken om het schadebedrag te schatten en toe te wijzen tot € 7.500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en berekening van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde] namens [eetcafé] heeft de raadsman ingevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding, bestaande uit huidige dan wel toekomstige winstderving, onvoldoende is onderbouwd. Niet blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken dat de inkomstenderving een rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte. De verdediging heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat ook de vordering van Colliers International Asset Services Retail niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Primair blijkt niet dat [aangever] is gemachtigd om de betreffende vordering in te dienen dan wel is de vordering onvoldoende onderbouwd en dient om deze redenen de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen als volgt.
Benadeelde partij [benadeelde] namens [eetcafé]
De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de heer [benadeelde] . Ondanks deze toelichting is de rechtbank, met de raadsman, van oordeel dat de gevorderde schadepost bestaande uit inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat zonder deze onderbouwing geen direct verband kan worden gelegd tussen de beweerdelijke schade en het ten laste gelegde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Benadeelde partij [aangever] namens Colliers International Asset Services Retail
De benadeelde partij Colliers International Asset Services Retail heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De vordering is schriftelijk ingediend door [aangever] . Niet kan worden vastgesteld dat [aangever] ook gemachtigd is om Colliers International Asset Services Retail te vertegenwoordigen omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis.
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partijen
[eetcafé]
- verklaart [eetcafé] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Colliers International Asset Services Retail
- verklaart Colliers International Asset Services Retail niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. G. Perrick en C.S. Schoorl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2019.
mr. G. Perrick is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, [benadeelde] (eigenaar van [eetcafé] ) en/of de werknemers van [eetcafé] heeft bedreigd met brandstichting door
- afvalvloeistoffen van voertuigen, te weten op paraffine gebaseerde olie, over de (houten) gevel van het pand, waarin is gevestigd [eetcafé] , en/of over de straat voor voornoemd pand (uit een jerrycan) te gieten en/of
- ( vervolgens) een papiertje in brand te steken en/of
- ( vervolgens) het voornoemde (brandende) papiertje op straat te gooien, waar hij, verdachte, eerder op paraffine gebaseerde olie had gegoten;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de (houten) gevel en/of de (houten) vloer van [eetcafé] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] en/of [eetcafé] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Colliers International Asset Services Retail toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, tezamen het einddossier, met de documentcodes 20190606.0906, 20190610.1100 en 20190903.1630 (doorgenummerd p. 1 t/m 102) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 oktober 2019.
3.De verklaring van aangever [benadeelde] d.d. 2 juni 2019, pagina 27.
4.De verklaring van aangever [benadeelde] d.d. 31 augustus 2019, pagina 99.
5.De verklaring van aangever [benadeelde] d.d. 31 augustus 2019, pagina 100.
6.Een proces-verbaal van aangifte . [aangever] namens Colliers International Asset Services Retail d.d. 22 februari 2019, pagina 48 t/m 50.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 oktober 2019.