ECLI:NL:RBMNE:2019:5260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
16/072142-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in softdrugs in vereniging en deelneming aan een criminele organisatie

Op 13 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen in softdrugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 in Emmeloord samen met anderen handelde in softdrugs, waaronder hasjiesj en hennep. De zaak kwam aan het licht door verklaringen van de verdachte, WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen die een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en medeverdachten aantoonden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zowel het medeplegen van de drugshandel als de deelname aan de criminele organisatie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de deelname aan de organisatie, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat zich bezighield met drugshandel. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een positieve reclasseringsrapportage en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/072142-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1.

in de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 in Emmeloord samen met een of meer anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf in softdrugs (hasjiesj en hennep) heeft gehandeld;

2.

in de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 in Emmeloord heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat geen sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb wel eens wiet weggebracht voor [medeverdachte] . Als vrienden of bekenden in de buurt wiet nodig hadden, dan bracht ik hen wel eens een gram. De wiet die ik wegbracht haalde ik uit mijn eigen voorraad. [medeverdachte] vulde mijn voorraad later weer aan. Ik kreeg voor het wegbrengen geen geld, maar wel wiet. Het klopt dat ik dit heb gedaan gedurende de tenlastegelegde periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019. Het kan kloppen dat ik gedurende deze periode 58 keer wiet heb weggebracht. [medeverdachte] leende ook wel eens mijn auto. Toen [medeverdachte] gedetineerd zat, heb ik geld voor hem opgehaald bij [A] . [medeverdachte] had dit geld nog tegoed van hem. [2]
Onder medeverdachte [medeverdachte] werd een telefoon in beslag genomen. Op de telefoon stond een WhatsAppgesprek tussen [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ), waarin onder meer de volgende berichten werden verstuurd:
6 december 2018
[verdachte] : Faka bro kan je Assie mee neme iemand vraagt net
28 december 2018
[medeverdachte] : spraak bericht van [medeverdachte] : 'ai is goed bro dan ga ik hem even connecten hij belde me net nog om te vragen of je kon brengen dus ik ga hem conneten en bel ik je
[verdachte] : Ai is cool hoor zo van je
[medeverdachte] : Spraakbericht van [medeverdachte] : 'Oke listen i call him now to carne so he;s there you
waight 5 minutes the i wil comt to see you and bring you something
[medeverdachte] : Spraakbericht:' faka bro kan je naar die guy van plaza 6 gaan als je daar bent kan je hem me laten piepen. dan kom ik je daar meeten voordat je loesoe gaat bro. Ik heb hem gezegd hij gaat je 6 donny geven bro dan gooi je wat in de tank en de rest is voor jouw
[verdachte] : Spaakbericht mannelijke stem: 'Is goed bro ik rook ff mijn kontje op en dan ga ik
naar die guy
22 januari 2019
[medeverdachte] : Kun je die ene guy van laastst ff doen ... hij zit bij jouw in het blok
25 januari (de rechtbank begrijpt: 2019)
[medeverdachte] : Kan jij ff langs [naam] [3]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik gebruik softdrugs. Ik heb drugs gekocht bij [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ). Ik kan hem appen of bellen en dan spreek je op een plek af. Ik heb wel eens gehad dat iemand anders kwam brengen. Het is wel eens voorgekomen dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) iets kwam brengen. Dit zal maximaal twee keer zijn voorgekomen denk ik. Ik heb 15 tot 20 keer drugs bij [medeverdachte] gekocht. [4]
[getuige 2] heeft op 20 juli 2018 onder meer het volgende verklaard:
Toen leerde ik tweeënhalf jaar geleden [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) kennen. Hij verkocht ook wiet. Hij vroeg of ik wat voor hem wilde doen. Ik kreeg van hem wiet. Zo ben ik begonnen. Hij heeft mij nooit betaald. Ik kreeg van hem steeds 12 zakjes wiet: tien zakjes om te verkopen en twee zakjes waren dan voor mijzelf. Zo ben ik tweeënhalf jaar geleden begonnen. Als het op was, stuurde ik [medeverdachte] een WhatsApp-bericht. Dan spraken we ergens af. Iedere keer ging het zo. [5]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs en/of harddrugs. Bij de beoordeling van dit verwijt neemt de rechtbank als uitgangspunt dat van een organisatie in de hiervoor bedoelde zin sprake is wanneer verdachte en ten minste één andere persoon actief zijn in een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
Ten aanzien van het samenwerkingsverband en de duurzaamheid, structuur en het oogmerk acht de rechtbank het van belang dat:
- medeverdachte [medeverdachte] gedurende een langere periode heeft gehandeld in drugs;
  • afnemers telefonisch drugs bij [medeverdachte] bestelden;
  • [medeverdachte] de drugs met de auto afleverde, waarbij hij ook gebruikt maakte van de auto van [verdachte] ;
  • op de momenten dat [medeverdachte] niet in de gelegenheid was om de drugs zelf af te leveren, [verdachte] de (soft)drugs afleverde;
  • ook [getuige 2] (in opdracht van [medeverdachte] ) softdrugs afleverde;
  • in de periode dat [medeverdachte] in detentie verbleef, [verdachte] achter geld aanging dat [medeverdachte] nog tegoed had van een persoon.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden tot de vaststelling dat verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 2] gedurende een langere periode een aandeel hebben gehad in een organisatie die zich bezighield met het handelen in softdrugs en dat aldus tussen hen sprake was van een duurzame onderlinge samenwerking. De structuur van de organisatie wordt tot uitdrukking gebracht door de onderlinge rolverdeling tussen de verdachten, waarbij de rechtbank er op grond van de stukken van uitgaat dat [medeverdachte] de leiding had binnen de organisatie en dat [verdachte] en [getuige 2] in opdracht van verdachte [medeverdachte] drugs afleverden en aldus fungeerden als zogenaamde loopjongens. Dat op grond van het dossier niet vast is komen te staan dat [verdachte] en [getuige 2] elkaar kenden, doet aan het voorgaande niet af. Niet is immers vereist dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. [6]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] samen met [medeverdachte] en [getuige 2] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs. Met deze vaststelling is tevens het onder1 ten laste gelegde medeplegen van handel in softdrugs bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en van hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 te Emmeloord,
althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [medeverdachte]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van meerdere hoeveelheden softdrugs.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.

medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

2.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- een taakstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de hand van de persoonlijke omstandigheden van verdachte bepleit geen (verdere) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Oplegging van een lagere taakstraf zou passend zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende de periode van een jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel van softdrugs. Softdrugs brengen ernstige schade toe aan de gezondheid van de gebruikers. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat drugsverslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te voorzien. Deze met de handel in drugs gepaard gaande criminaliteit wordt door verdachtes handelen in stand gehouden. Daarnaast gaat het dealen van drugs vaak gepaard met veel overlast en onveiligheidsgevoelens in de buurt.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband waarvan verdachte deel heeft uitgemaakt. De rechtbank houdt ook rekening met de rolverdeling binnen dit samenwerkingsverband, met dien verstande dat de rechtbank de rol van verdachte ziet als die van loopjongen en zijn aandeel dus minder groot acht dan het aandeel van de medeverdachte [medeverdachte] .
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie van 24 september 2019, betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
  • een reclasseringsadvies van 28 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte zich aan de afspraken van zijn schorsingstoezicht heeft gehouden en hij zich open en begeleidbaar heeft opgesteld. De rechtbank acht dit positief en houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
  • een negatieve uitslag urineonderzoek, waaruit blijkt dat verdachte niet meer heeft geblowd en een door de raadsman overgelegd overzicht baten en lasten waaruit blijkt dat het gezin van verdachte inmiddels schuldenvrij is, welke ontwikkelingen ook positief zijn.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest (volgens de berekening van de rechtbank is dit 44 dagen), waarvan een gedeelte van 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
136 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.V.M. Gehlen en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 november 2019.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 te Emmeloord,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd en/of van hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2018 tot en met 26 maart 2019 te Emmeloord,
althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een of meerdere hoeveelheden softdrugs en/of harddrugs.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2019 genummerd
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2019.
3.Pagina 248.
4.Pagina 230.
5.Een geschrift, te weten een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 20 juli 2018 in de zaak tegen [getuige 2] , pagina 106.
6.HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134.