ECLI:NL:RBMNE:2019:5259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
16/054471-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in harddrugs en softdrugs, deelname aan een criminele organisatie en verboden wapenbezit

Op 13 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verschillende drugsmisdrijven en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2019 in Emmeloord 170 XTC-tabletten, 58,5 gram hasj en 66,3 gram hennep in zijn bezit had. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 maart 2019 samen met anderen in harddrugs gehandeld en deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen die een gestructureerd samenwerkingsverband aantonen. De verdachte heeft bekend dat hij wiet en hasj heeft verkocht, maar ontkende de beschuldigingen van harddrugsdeal en deelname aan een organisatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de handel in harddrugs en dat er sprake was van een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/054471-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 juni 2019 en 30 oktober 2019. Op laatstgenoemde zitting vond de inhoudelijke behandeling plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.

op 6 maart 2019 in Emmeloord 170 XTC tabletten aanwezig heeft gehad;

2.

op 6 maart 2019 in Emmeloord 58,5 gram hasj en 66,3 gram hennep aanwezig heeft gehad;

3.

in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 maart 2019 in Emmeloord samen met een of meer anderen in harddrugs (MDMA, XTC tabletten, cocaïne en heroïne) heeft gehandeld;

4.

in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 maart 2019 in Emmeloord samen met een of meer anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf in softdrugs (hasjiesj en hennep) heeft gehandeld;

5.

in de periode van 1 juli 2015 tot en met 27 maart 2019 in Emmeloord heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;

6.

op 6 maart 2019 een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van aanwezig hebben van de drugs die is aangetroffen op de [adres] , nu niet kan worden vastgesteld dat deze drugs aan verdachte toebehoorden. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw tevens vrijspraak bepleit, nu deze verdenking onvoldoende steun vindt in het dossier en de ontkenning van verdachte bovendien onvoldoende wordt weerlegd. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat slechts een kortere periode dan de ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat van medeplegen geen sprake was, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Primair omdat verdachte alleen handelde en dus geen sprake is geweest van een samenwerkingsverband. Indien dit samenwerkingsverband wel wordt aangenomen dan stelt de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt dat dit niet duurzaam en gestructureerd is geweest. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1, 2 (ten aanzien van de overige softdrugs) en 6 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 oktober 2019;
  • een proces-verbaal bevindingen van 6 maart 2019
- een geschrift te weten een kennisgeving van inbeslagneming [3] ;
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [4] ;
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [5] .
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft bekend hennep en hasjiesj aanwezig te hebben gehad, met uitzondering van de verdovende middelen aangetroffen in de woning aan de [adres] . De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 oktober 2019;
  • een proces-verbaal bevindingen van 6 maart 2019 inhoudende de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van het voertuig van verdachte
- een proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2019 inhoudende de bevindingen met betrekking tot de insluitingsfouillering van verdachte [7] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2019 inhoudende de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking in de woning aan de [adres] in [woonplaats] [8] ;
- een proces-verbaal bevindingen van 7 maart 2019 inhoudende de bevindingen ten aanzien van de aangetroffen softdrugs [9] .
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de aangetroffen softdrugs op de [adres] in [woonplaats] heeft verdachte ontkend dat deze middelen aan hem toebehoorden. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte op of omstreeks 6 maart 2019 wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de woning en evenmin dat hij de drugs voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aanwezig hebben van softdrugs in de woning aan de [adres] . De rechtbank komt derhalve - gezien de bewezenverklaring ten aanzien van de softdrugs aangetroffen in de woning aan de [adres] , de auto van verdachte en tijdens de insluitingsfouillering - tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en het aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj.
Ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde
Op 6 maart 2019 is verdachte in Emmeloord aangehouden. Bij de insluitingsfouillering is bij hem onder meer een witkleurig wikkel met witkleurig poeder erin (vermoedelijk cocaïne) aangetroffen. [10] Verdachte heeft verklaard dat dit een halve gram cocaïne betrof. [11] In de woning aan de [adres] in [woonplaats] wordt onder meer het volgende aangetroffen: een zak met 170 XTC pillen, meerdere gripzakjes en meerdere verpakkingen envelopjes die gevouwen kunnen worden. [12]
Daarnaast werd in de woning aan de [adres] een telefoon (Iphone 5) aangetroffen. [13] De Iphone 5 is in het politiesysteem gekoppeld aan [verdachte] . [14] Op de telefoon zijn diverse gesprekken met verschillende personen aangetroffen, waaronder:
21 december 2018
Kun je nog toevallig sos regelen voor zo (…) Als t kan een gram
22 december 2018
Hey goos een vriend vraagt of je nu al pep kunt regelen [15]
3 januari 2019
Kun je voor nu een pilletje of 2 regelen?
13 februari 2019
Heb je toevallig 1 molly in huis
21 februari 2019
Hey goos zou jij miss voor half 9 nog 2 molly en 1 takkie door de deur kunnen gooien
29 december 2018
Jo man heb je nog illys [16]
30 december 2018
V: Heb je nog illy man
A: Jawel
19 januari 2019
Heb jij nog dir groene lois liggwn [17]
Tijdens de aanhouding van verdachte is een telefoon (Iphone 5S) bij hem aangetroffen en in beslag genomen. Op deze telefoon zijn eveneens diverse gesprekken met verschillende personen aangetroffen, waaronder:
4 maart (de rechtbank begrijpt: 2019):
V: heb je ook S?
A: ja [18]
1 maart 2019
V: neem ff klien nakkie voor me mee pik
A: Yo ben er [19]
5 maart 2019
V: kan je nog ff met 2 witte richting danny komen
A: was het nog nodig? (…) waar ben je”. [20]
28 februari 2019
V: heb je ook sos
A: jawel ook
V: en halve SOS 20?
A: kan wel voor 20 doen normaal 25
A: (…) spraakbericht is cool ik rij zo even langs [21]
25 februari 2019
V: aight oke wilde 3 packs hebben
A: oke (…) ben er
28 februari 2019
V: 3 packs graag
A: oke (…) ben er
3 maart 2019
V: chill kan je 3 packs meenemen
A: oke (…) yo ben er [22]
15 februari 2019
V: heb je 4 snelle voor me kun je met 20 min
A: jawel is goed [23]
Ook de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] is onderzocht. Op deze telefoon is onder meer een WhatsAppgesprek aangetroffen tussen [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) en [A] ( [A] ), inhoudende:
18 maart 2019
[A] : Hoi. Ik heb het gehoord van [verdachte] . Hij krijgt nog 250 van mij. Vrijdag ochtend staat dat op mijn rekening en kan ik het aan hem of een tussenpersoon geven
[medeverdachte] : Aan hem kan het niet hij zit bamelijk vast dan geef maar aan mij dan maakt ik het over naar de jail
22 maart 2019
[A] : I got cash. Zie ik je zo en app ff als je voor de deur staat, bel is kapot.
(…) K: Oke dan rijd ik zo ff bij je langs [24]
[getuige 1] , geboren op [1998] , heeft op 13 mei 2019 onder meer het volgende verklaard. Ik herken de persoon op de foto als [verdachte] . Ik haalde wel eens wiet bij hem. Ik kocht voor het eerst drugs bij hem toen ik 14 was denk ik. Ik was 14 toen ik begon met blowen en ik kon het toen bij hem kopen. Twee jaar geleden gebruikte ik nog harddrugs. Ik heb toen XTC van hem gekocht. Ik heb denk ik 5 a 6 keer pillen bij hem gekocht. De groep waar ik mee om ga stond hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) wel bekend als DE dealer in wiet en pillen. [25]
De telefoon van getuige [getuige 1] is uitgelezen en hierop stonden onder meer de volgende berichten tussen [getuige 1] ( [getuige 1] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) (verdachte):
7 juli 2017
[getuige 1] : Yooo man heb je nog 5 van die (Afbeelding:Snoepje)
[verdachte] : Jawel [26]
Een anonieme getuige heeft op 13 maart 2019 onder meer het volgende verklaard.
Ik koop drugs bij een jongen die ik ken als [verdachte] . Ik heb coke bij hem gekocht, speed wel eens bij hem gekocht, XTC pillen heb ik ook wel eens bij hem gekocht en hasj en wiet bij hem gehaald. [27]
Op 25 april 2019 hebben verbalisanten gesproken met [getuige 2] . Zij hebben onder meer het volgende gerelateerd.
Ik vertelde [getuige 2] dat wij onderzoek deden naar een man genaamd [verdachte]
in verband met de handel in verdovende middelen. Wij hoorden hem zeggen dat hij de man wel kende inderdaad en dat hij daar zijn wiet kocht.
V: In de whatts app gesprekken app je doe maar 5 voor 40 wen 1 sp. wat is sp
A: Dat is speed [28]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik wiet en hasj heb verkocht. [medeverdachte] bracht wel eens wiet voor mij naar afnemers. [29]
[medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
Als hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) te lang duurt en ik heb wat en kan snel dan doe ik het een keer. Maar meestal gaat hij zelf. Hij heeft onlangs mijn auto geleend bijna 3 maanden. [30] Ik help hem gewoon. Het is meer ophalen van geld of als mensen naast mij te lang moeten wachten op [verdachte] en ik heb het. [31]
[medeverdachte] is op 27 maart 2019 aangehouden. [32]
[getuige 3] heeft op 20 juli 2018 onder meer het volgende verklaard:
Toen leerde ik tweeënhalf jaar geleden [verdachte] kennen. Hij verkocht ook wiet. Hij vroeg of ik wat voor hem wilde doen. Ik kreeg van hem wiet. Zo ben ik begonnen. Hij heeft mij nooit betaald. Ik kreeg van hem steeds 12 zakjes wiet: tien zakjes om te verkopen en twee zakjes waren dan voor mijzelf. Zo ben ik tweeënhalf jaar geleden begonnen. Als het op was, stuurde ik [verdachte] een WhatsApp-bericht. Dan spraken we ergens af. Iedere keer ging het zo. [33]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Dealen in harddrugs
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in harddrugs heeft gedeald. Hij heeft verklaard dat hij de bij hem aangetroffen cocaïne had gekocht en bij zich droeg voor een vriend. De aangetroffen XTC pillen had hij gekregen van een jongen van wie hij de naam niet wil noemen en zouden (door zijn vrienden) eventueel gebruikt worden op een feest. De rechtbank acht deze verklaring, die op geen enkele wijze steun vindt in het dossier, niet aannemelijk en gaat ervan uit dat verdachte deze harddrugs bij zich droeg omdat hij hier een handel in voerde. Deze lezing wordt ondersteund door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. Door verschillende getuigen is immers verklaard dat zij harddrugs (speed, coke, XTC pillen) hebben gekocht bij verdachte en ook uit de weergegeven WhatsAppberichten blijkt dat meermalen (al dan niet verdekt) wordt gesproken over de levering van harddrugs. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat in de woning van verdachte wikkels aangetroffen zijn, die gebruikt worden om cocaïne in te verpakken. Deze omstandigheden, in onderling verband bezien, maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, naast zijn handel in softdrugs, ook in harddrugs heeft gehandeld.
Dat een van de getuigen een anonieme verklaring heeft afgelegd is naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van de andere bewijsmiddelen, geen reden om aan (de betrouwbaarheid van) deze verklaring te twijfelen.
Periode
De rechtbank zoekt ten aanzien van de periode aansluiting bij hetgeen getuige [getuige 1] heeft verklaard, omdat zij de periode heeft onderbouwd aan de hand van concrete gebeurtenissen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij voor het eerst drugs (wiet) kocht van verdachte toen zij 14 jaar was. [getuige 1] is nu 20 jaar, dus dit betekent dat zij zes jaar geleden voor het eerst drugs bij verdachte kocht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het dealen in softdrugs gedurende de gehele ten laste gelegde periode geeft plaatsgevonden. [getuige 1] heeft verder verklaard dat zij op 7 juli 2017 harddrugs (XTC) van verdachte heeft gekocht. De rechtbank gaat daarom ten aanzien van het dealen in harddrugs uit van de periode van 7 juli 2017 tot en met 5 maart 2019.
Samenwerkingsverband
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs en harddrugs. Bij de beoordeling van dit verwijt neemt de rechtbank als uitgangspunt dat van een organisatie in de hiervoor bedoelde zin sprake is wanneer verdachte en ten minste één andere persoon actief zijn in een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
Ten aanzien van het samenwerkingsverband en de duurzaamheid, structuur en het oogmerk acht de rechtbank het van belang dat:
- verdachte [verdachte] gedurende een langere periode heeft gehandeld in drugs;
  • afnemers telefonisch drugs bij verdachte [verdachte] bestelden;
  • verdachte [verdachte] de drugs met de auto afleverde, waarbij hij ook gebruikt maakte van de auto van medeverdachte [medeverdachte] ;
  • op de momenten dat verdachte [verdachte] niet in de gelegenheid was om de drugs zelf af te leveren, medeverdachte [medeverdachte] de (soft)drugs afleverde;
  • ook [getuige 3] (in opdracht van verdachte) softdrugs afleverde;
  • in de periode dat verdachte in detentie verbleef, medeverdachte [medeverdachte] achter geld aanging dat verdachte nog tegoed had van een persoon.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden tot de vaststelling dat verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 3] gedurende een langere periode een aandeel hebben gehad in een organisatie die zich bezighield met het handelen in softdrugs en dat aldus tussen hen sprake was van een duurzame onderlinge samenwerking. De structuur van de organisatie wordt tot uitdrukking gebracht door de onderlinge rolverdeling tussen de verdachten, waarbij de rechtbank er op grond van de stukken van uitgaat dat [verdachte] de leiding had binnen de organisatie en dat [medeverdachte] en [getuige 3] in opdracht van verdachte [verdachte] drugs afleverden en aldus fungeerden als zogenaamde loopjongens. Dat op grond van het dossier niet vast is komen te staan dat [medeverdachte] en [getuige 3] elkaar kenden, doet aan het voorgaande niet af. Niet is immers vereist dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. [34]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] samen met [medeverdachte] en [getuige 3] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs. Met deze vaststelling is tevens het onder 4 ten laste gelegde medeplegen van handel in softdrugs bewezen.
Ten aanzien van de handel in harddrugs is onvoldoende vast te komen staan dat verdachte dit samen met anderen deed, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen en de onder 5 tenlastegelegde organisatie ten aanzien van harddrugs.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 oktober 2019;
  • een proces-verbaal bevindingen van 6 maart 2019 inhoudende de bevindingen ten aanzien van de insluitingsfouillering van verdachte
- een proces-verbaal bevindingen van 6 maart 2019 inhoudende de bevindingen ten aanzien van de categorisering van het wapen [36] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 6 maart 2019 te Emmeloord opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (ongeveer honderdzeventig zogenoemde XTC tabletten), zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 6 maart 2019 te Emmeloord opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij de periode van 17 juli 2017 tot en met 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd (gebruikers)hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en andere middelen voorkomende op lijst I van de Opiumwet (zogenoemde XTC tabletten) en van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne, telkens een middel voorkomende op lijst I van de Opiumwet;
4.
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en van hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 27 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [getuige 3] en [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van meerdere hoeveelheden softdrugs;
6.
op 6 maart 2019 te Emmeloord een wapen van categorie 1, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

2.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

3.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

4.

medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

6.

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ertoe leiden dat verdachte verliest wat hij de afgelopen maanden tijdens zijn schorsing heeft opgebouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarbij een fors voorwaardelijk gedeelte alsmede de maximale taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs en softdrugs, waarbij het accent op softdrugs heeft gelegen. Zowel harddrugs als softdrugs brengen ernstige schade toe aan de gezondheid van de gebruikers. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat drugsverslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te voorzien. Deze met de handel in drugs gepaard gaande criminaliteit wordt door verdachtes handelen in stand gehouden. Daarnaast gaat het dealen van drugs vaak gepaard met veel overlast en onveiligheidsgevoelens in de buurt.
Daarnaast heeft verdachte een boksbeugel voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan een onaanvaardbaar risico voor veiligheid van personen met zich brengen.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank houdt ook rekening met de rolverdeling binnen dit samenwerkingsverband, met dien verstande dat de rechtbank de verdachte ziet als de leider van de organisatie en zijn aandeel dus groter acht dan het aandeel van de medeverdachten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie van 24 september 2019, betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet voor Opiumwetfeiten is veroordeeld. Wel is verdachte recentelijk nog veroordeeld ten aanzien van verboden wapenbezit;
  • een reclasseringsadvies van 24 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte zich aan de afspraken van zijn schorsingstoezicht heeft gehouden en hij zich open en begeleidbaar heeft opgesteld. Zijn financiën zijn stabiel en hij heeft zelf hulp gezocht bij de maatschappelijk werker voor de omgang met zijn kinderen vanwege de scheiding met zijn ex-partner. De rechtbank acht deze omstandigheden positief en houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van de handel in harddrugs komt tot de bewezenverklaring van een kortere periode, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot de uitspraak op 13 november 2019 om 13:00 uur. De voorlopige hechtenis zal dus vanaf dat tijdstip herleven en de rechtbank ziet geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet en
  • 13, 55 van de Wet wapens en munitie
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres De Meent 4 in Lelystad en zich zal blijven melden op afspraken, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om inzicht te geven in het middelengebruik, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor controle en waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte zal worden gecontroleerd;
* op geen enkele manier zal deelnemen aan kansspelen;
* zich actief zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van (betaalde) dagbesteding, waarbij verdachte actief zal solliciteren en afspraken na zal komen met de (toekomstige) werkgever en zich, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, hierin laat begeleiden door een jobcoach;
* inzicht zal geven in zijn inkomsten (door middel van het tonen van een arbeidscontract, salarisstroken en dergelijke), schulden en uitgaven en zich, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, hierin laat begeleiden door budgetbeheer;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.V.M. Gehlen en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 november 2019.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (ongeveer honderdzeventig zogenoemde XTC tabletten), zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (en in totaal) 58,5 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, en/of ongeveer (en in totaal) 66,3 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of van hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 27 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [getuige 3] en/of [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een of meerdere hoeveelheden softdrugs en/of harddrugs;
6
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Emmeloord, althans in Nederland, een wapen van categorie 1, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2019 genummerd
2.Pagina 132.
3.Pagina 393.
4.Pagina 147.
5.Pagina 158.
6.Pagina 121.
7.Pagina 124.
8.Pagina 132.
9.Pagina 143.
10.Pagina 124.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2019.
12.Pagina 132.
13.Pagina 132.
14.Pagina 278.
15.Pagina 301.
16.Pagina 302.
17.Pagina 303.
18.Pagina 305.
19.Pagina 310.
20.Pagina 312.
21.Pagina 313.
22.Pagina 315
23.Pagina 316.
24.Pagina 266.
25.Pagina 240 – 242.
26.Pagina 245.
27.Pagina 180.
28.Pagina 221.
29.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2019.
30.Pagina 64.
31.Pagina 62.
32.Pagina 273.
33.Een geschrift, te weten een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 20 juli 2018 in de zaak tegen [getuige 3] , pagina 106.
34.HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134.
35.Pagina 124.
36.Pagina 126.