4.3Het oordeel van de rechtbankBewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Verdachte heeft de feiten toegegeven, maar betwist dat deze feiten kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank volstaat onder die omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 april 2019;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2019.
Bewijsoverweging
feit 1:Op 26 april 2019 is verdachte met zijn motorboot meerdere keren tegen, op en over de boot van [slachtoffer] gevaren. Hoewel [slachtoffer] in eerste instantie op de kade stond, is zij daarna in de boot gestapt en is verdachte nog twee keer tegen, op en over haar boot gevaren. Volgens [slachtoffer] raakte verdachte de tweede keer haar boot aan de linkerkant en kwam de punt van de boot van verdachte een meter over haar boot heen, waarbij de boot van verdachte haar linkerschouder heeft geraakt. Volgens [slachtoffer] kwam verdachte de derde keer met zijn boot tegen het midden van de linkerzijde van haar boot, waarbij zij opnieuw moest wegduiken. De punt van de boot van verdachte kwam opnieuw ongeveer een meter over haar boot heen, waarbij de punt van zijn boot dit keer ongeveer 20 a 30 centimeter van haar hoofd af kwam.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door het onderzoek dat de politie heeft verricht aan de boot van verdachte en aan de boot van [slachtoffer] . Uit dat onderzoek komt naar voren dat de boot van verdachte 5,30 meter lang was en dat de voorzijde van zijn boot 65 cm boven het wateroppervlak uitstak. Het totale gewicht van de boot van verdachte, inclusief generator, buitenboordmotor en het gewicht van verdachte, komt uit op minimaal 350 kilogram. Nadat de boot van verdachte uit het water was getild, is aan de onderkant van de boot van verdachte op de “scherpe” buitenranden blauwe verf aangetroffen, tot op ongeveer 1,20 meter vanaf de bovenrand van het voorschip. De boot van [slachtoffer] bleek een breedte te hebben van 1,62 meter, waarbij is gezien dat op de bovenrand van het dek aan de bakboordzijde, beginnend ter hoogte van het voorste bankje tot en met de motorkap meerdere verse krassporen zijn achtergebleven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om letsel aan [slachtoffer] toe te brengen, maar dat hij erg kwaad was op dat moment, dat hij zijn boot zo over de boot van [slachtoffer] heeft ‘heen geschoven’, dat [slachtoffer] moet zijn weggedoken voor zijn boot en dat hij zich bewust was van het feit dat [slachtoffer] ‘echt’ letsel had kunnen oplopen.
De rechtbank overweegt dat verdachte, door op deze wijze met zijn boot tegen, op en over de boot van [slachtoffer] te varen, met de voorkant van zijn boot tegen het hoofd van [slachtoffer] had kunnen komen. Dat dat niet is gebeurd is te danken aan het optreden van [slachtoffer] . De kans dat [slachtoffer] , als zij niet was weggedoken, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen was aanmerkelijk, mede gelet op het gewicht van de boot van verdachte en het feit dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Gelet op de verklaring van verdachte moet hij zich bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans en heeft hij die kans bewust aanvaard door zijn boot maar liefst twee keer tegen, op en over de boot van [slachtoffer] te varen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht feit 1 primair daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met hoge snelheid heeft gevaren, zodat hij van dit onderdeel op tenlastelegging wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 a, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit volgt dat [slachtoffer] door de gedragingen van verdachte (te weten het meerdere keren met zijn boot tegen de boot van [slachtoffer] varen), levensgevaar te duchten had.
Wel oordeelt de rechtbank, gelet op de schade aan de boot van [slachtoffer] , dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de motorboot van [slachtoffer] . Uit het bewijs blijkt dat als gevolg van de gedragingen van verdachte op de bovenrand van het dek, aan bakboordzijde, beginnend ter hoogte van het voorste bankje tot en met de motorkap meerdere krassporen zijn achtergebleven op de boot van [slachtoffer] . Verder blijkt dat die krassporen door de blauwe verf, door de rode onderliggende polyesterverf en gelcoat zijn heen getrokken en een scherpe “vouw” in “v-vorm” vertoonde.
De rechtbank acht om die reden feit 2 b, beschadiging van de motorboot van [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
Op 1 mei 2019 heeft mevrouw [slachtoffer] aangifte gedaan van stalking door verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte in de periode van 1 maart 2018 tot en met 26 april 2019 opzettelijk stelselmatig inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer heeft gemaakt, door voortdurend telefonisch contact met haar te zoeken en haar persoonlijk op te zoeken. In deze periode heeft verdachte bovendien haar buitenboordmotor onbruikbaar gemaakt door daar gaten in te borenen later door water in de benzinetank te gooien. In juli 2018 heeft verdachte de fiets van [slachtoffer] meegenomen. Op 13 juli 2018 heeft [slachtoffer] een brief aan verdachte overhandigd waarin staat dat hij haar met rust moet laten en moet ophouden met treiteren, mishandelen, dat hij niet meer aan de deur moet komen en dat hij moet stoppen met inbreken in haar huis. Ondanks de waarschuwing in genoemde brief heeft verdachte [slachtoffer] vanaf mei 2018 nog steeds regelmatig telefonisch lastig gevallen. Als hij haar voicemail insprak dan schold hij haar voor van alles en nog wat uit. Tijdens de zomermaanden van 2018heeft verdachte diverse keren kleding van de waslijn van [slachtoffer] gehaald. Verdachte heeft tevens meerdere keren voor de woning van [slachtoffer] gestaan met zijn gezicht tegen het raam gedrukt. Op 16 april 2019 zag [slachtoffer] dat het cilinderslot van haar voordeur stuk was gemaakt met een slijptol en zij gaat ervan uit dat verdachte dit heeft gedaan. [slachtoffer] heeft op 1 mei 2019 een klacht ingediend bij de hulpofficier van justitie.
[wijkagent] , wijkagent in Vinkeveen en Waverveen, heeft op 8 april 2019 verklaard dat hij vanuit zijn functie betrokken is bij verdachte, met name het laatste jaar omdat verdachte een vrouw lastig valt. Verdachte was tijdens alle contactmomenten onder invloed van alcohol. Op 2 februari 2018 heeft [slachtoffer] voor het eerst gemeld dat verdachte haar lastig valt. Op 28 juni 2018 is verdachte aangehouden voor openbare dronkenschap.
Hij had geprobeerd om de woning van [slachtoffer] te betreden. [slachtoffer] heeft aan verdachte een brief overhandigd waarin staat dat hij haar met rust moet laten en collega’s hebben met verdachte een ‘STOP’-gesprek gevoerd.
Verbalisant [verbalisant] heeft op 13 mei 2019 in totaal 12 voicemailberichten afgeluisterd die verdachte op de telefoon van [slachtoffer] heeft ingesproken.
De heer [getuige] heeft op 3 juni 2019 telefonisch aan verbalisant [verbalisant] verklaard dat verdachte veel met een slijptol werkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een fout heeft gemaakt met de buitenboordmotor van [slachtoffer] . De heer [getuige] zou de motor hebben hersteld voor € 280. Later heeft hij een liter water in de motor gegooid. Hij wilde [slachtoffer] waarschuwen omdat zij weer de politie had gebeld. Om dezelfde reden bleef verdachte contact met [slachtoffer] opnemen, ook midden in de nacht; hij wilde dat zij stopte met het bellen naar de politie. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] wilde spreken. Verdachte erkent dat hij zich voor en bij de woning van [slachtoffer] heeft opgehouden, maar stelt dat hij anders moest omvaren om bij [A] te komen. Hij heeft één keer haar fiets gebruikt, omdat hij die op dat moment nodig had en de fiets niet op slot stond.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019 te Vinkeveen:
- meerdere malen naar het mobiele nummer van [slachtoffer] heeft gebeld en
- meerdere malen de voicemail op de telefoon van [slachtoffer] heeft ingesproken en
- zich meermalen heeft opgehouden voor en bij de woning van [slachtoffer] en daarbij zijn gezicht tegen raam van de woning van [slachtoffer] heeft gedrukt en
- kleding van de waslijn van [slachtoffer] heeft gehaald en
- de fiets van [slachtoffer] heeft meegenomen en
- de buitenboordmotor en het slot van de voordeur van [slachtoffer] heeft beschadigd.
Gelet op de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Verdachte heeft zich stelselmatig en gedurende langere tijd op alle mogelijke manieren in het persoonlijke leven van [slachtoffer] opgedrongen en willen opdringen, terwijl hij wist dat [slachtoffer] daar niet van was gediend.