ECLI:NL:RBMNE:2019:5237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
16/101940-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, vernieling en belaging met alcoholgebruik als factor

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte heeft op 26 april 2019 in Vinkeveen geprobeerd om aan de aangeefster, mevrouw [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn motorboot meermalen tegen haar boot te varen. Dit gebeurde terwijl de aangeefster zich op haar boot bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn handelen, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van de motorboot van de aangeefster en belaging in de periode van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 277 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een alcoholverbod en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 5 jaar, waarbij de verdachte zich niet in de nabijheid van de aangeefster mag bevinden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/101940-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2019
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
29 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Ridderbeks en van wat de verdachte en mr. E.W. van Voolen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op wat benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer] , ter zitting heeft gezegd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primairop 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiairop 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit 2:
aop 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, een motorboot opzettelijk heeft vernield en/of beschadigd, terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer] was te duchten;
en/of
bhij op die dag opzettelijk de motorboot van [slachtoffer] heeft vernield en/of heeft beschadigd;
feit 3: in de periode van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, [slachtoffer] heeft belaagd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte met hoge snelheid tegen en/of over de boot van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is gevaren en dus niet bewezen kan worden dat hij heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gelet op de breedte van de sloot en de schadesporen op de boot van [slachtoffer] kan verdachte onmogelijk met een hoge snelheid op de boot van [slachtoffer] zijn afgevaren. Evenmin was door het handelen van verdachte voor [slachtoffer] levensgevaar te duchten.
4.3
Het oordeel van de rechtbankBewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2: [1]
Verdachte heeft de feiten toegegeven, maar betwist dat deze feiten kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank volstaat onder die omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 april 2019 [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2019. [3]
Bewijsoverweging
feit 1:Op 26 april 2019 is verdachte met zijn motorboot meerdere keren tegen, op en over de boot van [slachtoffer] gevaren. Hoewel [slachtoffer] in eerste instantie op de kade stond, is zij daarna in de boot gestapt en is verdachte nog twee keer tegen, op en over haar boot gevaren. Volgens [slachtoffer] raakte verdachte de tweede keer haar boot aan de linkerkant en kwam de punt van de boot van verdachte een meter over haar boot heen, waarbij de boot van verdachte haar linkerschouder heeft geraakt. Volgens [slachtoffer] kwam verdachte de derde keer met zijn boot tegen het midden van de linkerzijde van haar boot, waarbij zij opnieuw moest wegduiken. De punt van de boot van verdachte kwam opnieuw ongeveer een meter over haar boot heen, waarbij de punt van zijn boot dit keer ongeveer 20 a 30 centimeter van haar hoofd af kwam.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door het onderzoek dat de politie heeft verricht aan de boot van verdachte en aan de boot van [slachtoffer] . Uit dat onderzoek komt naar voren dat de boot van verdachte 5,30 meter lang was en dat de voorzijde van zijn boot 65 cm boven het wateroppervlak uitstak. Het totale gewicht van de boot van verdachte, inclusief generator, buitenboordmotor en het gewicht van verdachte, komt uit op minimaal 350 kilogram. Nadat de boot van verdachte uit het water was getild, is aan de onderkant van de boot van verdachte op de “scherpe” buitenranden blauwe verf aangetroffen, tot op ongeveer 1,20 meter vanaf de bovenrand van het voorschip. De boot van [slachtoffer] bleek een breedte te hebben van 1,62 meter, waarbij is gezien dat op de bovenrand van het dek aan de bakboordzijde, beginnend ter hoogte van het voorste bankje tot en met de motorkap meerdere verse krassporen zijn achtergebleven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om letsel aan [slachtoffer] toe te brengen, maar dat hij erg kwaad was op dat moment, dat hij zijn boot zo over de boot van [slachtoffer] heeft ‘heen geschoven’, dat [slachtoffer] moet zijn weggedoken voor zijn boot en dat hij zich bewust was van het feit dat [slachtoffer] ‘echt’ letsel had kunnen oplopen.
De rechtbank overweegt dat verdachte, door op deze wijze met zijn boot tegen, op en over de boot van [slachtoffer] te varen, met de voorkant van zijn boot tegen het hoofd van [slachtoffer] had kunnen komen. Dat dat niet is gebeurd is te danken aan het optreden van [slachtoffer] . De kans dat [slachtoffer] , als zij niet was weggedoken, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen was aanmerkelijk, mede gelet op het gewicht van de boot van verdachte en het feit dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Gelet op de verklaring van verdachte moet hij zich bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans en heeft hij die kans bewust aanvaard door zijn boot maar liefst twee keer tegen, op en over de boot van [slachtoffer] te varen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht feit 1 primair daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met hoge snelheid heeft gevaren, zodat hij van dit onderdeel op tenlastelegging wordt vrijgesproken.
feit 2:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 a, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit volgt dat [slachtoffer] door de gedragingen van verdachte (te weten het meerdere keren met zijn boot tegen de boot van [slachtoffer] varen), levensgevaar te duchten had.
Wel oordeelt de rechtbank, gelet op de schade aan de boot van [slachtoffer] , dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de motorboot van [slachtoffer] . Uit het bewijs blijkt dat als gevolg van de gedragingen van verdachte op de bovenrand van het dek, aan bakboordzijde, beginnend ter hoogte van het voorste bankje tot en met de motorkap meerdere krassporen zijn achtergebleven op de boot van [slachtoffer] . Verder blijkt dat die krassporen door de blauwe verf, door de rode onderliggende polyesterverf en gelcoat zijn heen getrokken en een scherpe “vouw” in “v-vorm” vertoonde.
De rechtbank acht om die reden feit 2 b, beschadiging van de motorboot van [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
Op 1 mei 2019 heeft mevrouw [slachtoffer] aangifte gedaan van stalking door verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte in de periode van 1 maart 2018 tot en met 26 april 2019 opzettelijk stelselmatig inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer heeft gemaakt, door voortdurend telefonisch contact met haar te zoeken en haar persoonlijk op te zoeken [4] . In deze periode heeft verdachte bovendien haar buitenboordmotor onbruikbaar gemaakt door daar gaten in te boren [5] en later door water in de benzinetank te gooien. In juli 2018 heeft verdachte de fiets van [slachtoffer] meegenomen. Op 13 juli 2018 heeft [slachtoffer] een brief aan verdachte overhandigd waarin staat dat hij haar met rust moet laten en moet ophouden met treiteren, mishandelen, dat hij niet meer aan de deur moet komen en dat hij moet stoppen met inbreken in haar huis. Ondanks de waarschuwing in genoemde brief heeft verdachte [slachtoffer] vanaf mei 2018 nog steeds regelmatig telefonisch lastig gevallen. Als hij haar voicemail insprak dan schold hij haar voor van alles en nog wat uit. Tijdens de zomermaanden van 2018 [6] heeft verdachte diverse keren kleding van de waslijn van [slachtoffer] gehaald. Verdachte heeft tevens meerdere keren voor de woning van [slachtoffer] gestaan met zijn gezicht tegen het raam gedrukt [7] . Op 16 april 2019 zag [slachtoffer] dat het cilinderslot van haar voordeur stuk was gemaakt met een slijptol en zij gaat ervan uit dat verdachte dit heeft gedaan [8] . [slachtoffer] heeft op 1 mei 2019 een klacht ingediend bij de hulpofficier van justitie [9] .
[wijkagent] , wijkagent in Vinkeveen en Waverveen, heeft op 8 april 2019 verklaard dat hij vanuit zijn functie betrokken is bij verdachte, met name het laatste jaar omdat verdachte een vrouw lastig valt. Verdachte was tijdens alle contactmomenten onder invloed van alcohol. Op 2 februari 2018 heeft [slachtoffer] voor het eerst gemeld dat verdachte haar lastig valt. Op 28 juni 2018 is verdachte aangehouden voor openbare dronkenschap.
Hij had geprobeerd om de woning van [slachtoffer] te betreden [10] . [slachtoffer] heeft aan verdachte een brief overhandigd waarin staat dat hij haar met rust moet laten en collega’s hebben met verdachte een ‘STOP’-gesprek gevoerd [11] .
Verbalisant [verbalisant] heeft op 13 mei 2019 in totaal 12 voicemailberichten afgeluisterd die verdachte op de telefoon van [slachtoffer] heeft ingesproken [12] .
De heer [getuige] heeft op 3 juni 2019 telefonisch aan verbalisant [verbalisant] verklaard dat verdachte veel met een slijptol werkt [13] .
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een fout heeft gemaakt met de buitenboordmotor van [slachtoffer] . De heer [getuige] zou de motor hebben hersteld voor € 280. Later heeft hij een liter water in de motor gegooid. Hij wilde [slachtoffer] waarschuwen omdat zij weer de politie had gebeld. Om dezelfde reden bleef verdachte contact met [slachtoffer] opnemen, ook midden in de nacht; hij wilde dat zij stopte met het bellen naar de politie. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] wilde spreken. Verdachte erkent dat hij zich voor en bij de woning van [slachtoffer] heeft opgehouden, maar stelt dat hij anders moest omvaren om bij [A] te komen. Hij heeft één keer haar fiets gebruikt, omdat hij die op dat moment nodig had en de fiets niet op slot stond [14] .
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019 te Vinkeveen:
- meerdere malen naar het mobiele nummer van [slachtoffer] heeft gebeld en
- meerdere malen de voicemail op de telefoon van [slachtoffer] heeft ingesproken en
- zich meermalen heeft opgehouden voor en bij de woning van [slachtoffer] en daarbij zijn gezicht tegen raam van de woning van [slachtoffer] heeft gedrukt en
- kleding van de waslijn van [slachtoffer] heeft gehaald en
- de fiets van [slachtoffer] heeft meegenomen en
- de buitenboordmotor en het slot van de voordeur van [slachtoffer] heeft beschadigd.
Gelet op de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Verdachte heeft zich stelselmatig en gedurende langere tijd op alle mogelijke manieren in het persoonlijke leven van [slachtoffer] opgedrongen en willen opdringen, terwijl hij wist dat [slachtoffer] daar niet van was gediend.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair: op 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door als bestuurder van een (motor)boot, na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank, meermalen tegen en op en over de boot van voornoemde [slachtoffer] te varen, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op deze boot bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 b: op 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, opzettelijk en wederrechtelijk een motorboot, die geheel toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft beschadigd, door als bestuurder van een motorboot, meermalen, tegen en op en over de boot van voornoemde [slachtoffer] te varen,
feit 3: van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen naar het mobiele nummer van die [slachtoffer] te bellen en
- meermalen de voicemail op de telefoon van die [slachtoffer] in te spreken en
- zich meermalen op te houden voor en bij de woning van voornoemde [slachtoffer] en daarbij zijn, verdachtes, gezicht tegen het raam van de woning van voornoemde [slachtoffer] te drukken en
- kleding van de waslijn van voornoemde [slachtoffer] te halen en
- de fiets van voornoemde [slachtoffer] mee te nemen en
- de buitenboordmotor en het slot van de voordeur van voornoemde [slachtoffer] te vernielen en onbruikbaar te maken
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: poging tot zware mishandeling
feit 2 b: vernieling
feit 3: belaging

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

B. van Giessen, klinisch psycholoog, heeft op 22 juli 2019 een Pro Justitia psychologisch rapport opgemaakt.
De deskundige adviseert in het rapport om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt gelet op deze conclusie van de deskundige tot het oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde gedraging aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Ook voor het overige zijn omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte in zijn geheel uitsluiten niet gebleken of aannemelijk geworden. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, met oplegging van - kort gezegd - de volgende algemene en bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering,
- ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname),
- een alcoholverbod,
- een contactverbod,
- een locatieverbod (met toezicht),
- medewerking verlenen aan het Leger des Heils.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ook vordert de officier van justitie een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar oplegt, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, vordert de officier per overtreding oplegging van een week hechtenis, met een maximum van zes maanden.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte kampt al langere tijd met een ernstige alcoholverslaving. Daarnaast speelt bij verdachte borderline problematiek. Het belangrijkste is dat verdachte wordt behandeld voor zijn problematiek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 26 april 2019 geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte is daarbij tot twee keer toe met zijn boot tegen en over de boot van [slachtoffer] heen geschoven. [slachtoffer] zat op dat moment in de boot en kon geen kant op. De schade is die dag beperkt gebleven tot beschadigingen aan de boot van [slachtoffer] , maar het had erger kunnen aflopen, zeker wanneer de boot van verdachte een stukje verder over de boot van [slachtoffer] was heen geschoven en [slachtoffer] de boot tegen haar lichaam of hoofd had gekregen. Deze poging tot zware mishandeling is voorafgegaan door een periode van bijna een jaar, waarin verdachte [slachtoffer] heeft gestalkt. Verdachte heeft [slachtoffer] op een indringende en nare manier belaagd. Verdachte heeft [slachtoffer] veelvuldig telefonisch lastiggevallen en haar ongewenst opgezocht bij haar thuis, ondanks dat hij door [slachtoffer] en door de politie is gevraagd om daar mee op te houden. Uit de door [slachtoffer] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt wat voor een enorme impact dit op haar privéleven heeft gehad en hoe zij hieronder heeft geleden en nog steeds lijdt. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Hoewel verdachte al enige tijd sober is en tot enige bezinning lijkt te zijn gekomen, is er -blijkens het nogal nonchalante optreden van verdachte ter zitting en het gegeven dat hij nog steeds het slachtoffer beschuldigt- nog een lange weg te gaan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft over de persoon van verdachte kennis genomen van:
- het uittreksel Justitiële documentatie van 29 juli 2019;
- het hiervoor onder 7 genoemde Pro Justitia rapport;
- het reclasseringsadvies van 4 juni 2019, opgesteld door I. Kapteijn, reclasseringswerker;
- het reclasseringsadvies van 19 juli 2019, opgesteld door I. Kapteijn, reclasseringswerker;
- het ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever, opgesteld door M. Liesveld, 1ste toezichthouder, werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa Utrecht.
Uit het hiervoor genoemde Pro Justitia rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Voor het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen, maar zijn persoonlijkheid wordt wel gekenmerkt door borderline, afhankelijke en vermijdende kenmerken.
De deskundige concludeert dat de verslavingsproblematiek in combinatie met de dominante persoonlijkheidskenmerken de belangrijkste risicofactoren zijn. Verdachte heeft beperkte mogelijkheden om zijn leven vorm, inhoud en structuur te geven en zijn oplossingsvaardigheden zijn matig ontwikkeld. De alcoholverslaving is zodanig ernstig, dat stress en spanningen, maar ook verveling, rusteloosheid en gewoontegedrag hem uit zijn evenwicht zullen brengen, waardoor de kans op terugval in alcoholgebruik groot wordt. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat.
Volgens de deskundige is behandeling van de verslavingsproblematiek noodzakelijk om de kans op recidive te verlagen en tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Naast de primaire verslavingsproblematiek zouden de dominante persoonlijkheidskenmerken ook onderdeel van de behandeling moeten zijn.
In het reclasseringsadvies van 4 juni 2019 staat dat de kans op herhaling wordt geschat op gemiddeld, waarbij op basis van een professioneel eindoordeel, waarbij is meegewogen de duur en de hardnekkigheid van het belagingsgedrag van verdachte en alcoholproblematiek de inschatting ‘hoog’ is te rechtvaardigen.
In het reclasseringsadvies van 19 juli 2019 staat dat de rapporteur geen wijzigingen aanbrengt ten aanzien van de conclusies over de risico’s. Verder schrijft de rapporteur dat de kans op terugval in alcoholgebruik op voorhand op groot wordt geschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf het advies uit het Pro Justitia-rapport en het advies van de reclassering over. Zoals hiervoor overwogen rekent de rechtbank verdachte de feiten in verminderde mate toe. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte op 17 november 2017 door de politierechter al eerder is veroordeeld voor belaging. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte tot aan de zitting 88 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tot slot kan gelet op de bij verdachte vastgestelde verslavingsproblematiek en zijn dominante persoonlijkheidskenmerken, worden gesteld dat het in het belang is van zowel verdachte, slachtoffer als de maatschappij, dat verdachte wordt behandeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 277 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank is van oordeel dat de problematiek waarmee verdachte kampt moet worden behandeld om herhaling te voorkomen. Daarom zal de rechtbank aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door FACT of soortgelijke zorgverlener (de behandeling kan, indien de reclassering dat nodig acht, tevens een klinische opname van maximaal zeven weken inhouden), een alcoholverbod en medewerking aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding opleggen.
Gelet op de inhoud van het in dit vonnis besproken onderzoek en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken met [slachtoffer] en dat verdachte zich niet zal bevinden in een straal van 1 kilometer rond de woning van [slachtoffer] , wonende aan [adres] , [woonplaats] , (dat geldt ook per boot op het water).
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaar. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis voor de duur van een week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Gelet op de inhoud van het in dit vonnis besproken rapport en de adviezen van de psycholoog en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegenover [slachtoffer] . Om die reden zal de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert - na matiging - een bedrag van € 4.982,74. Dit bedrag bestaat uit € 1.982,74 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, na matiging, toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding van
€ 1.283,00 voor de schade aan de boot niet toewijsbaar is, nu de motorboot volledig is afgeschreven. De vordering tot vergoeding van de overige (materiele en immateriële) schadeposten: (1) vervangen slot/cilinder deur € 360,58, (2) gederfde inkomsten € 313,30, (3) reiskosten € 25,86 en tot slot (4) de immateriële schadevergoeding van € 3.000,00, dient niet ontvankelijk verklaard te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor bewezen feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Schade aan de boot
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] dit onderdeel van haar vordering voldoende onderbouwd en toegelicht. Uit het door [slachtoffer] overgelegde taxatie- en expertise rapport van 11 september 2019 van Le Boat Service blijkt dat herstel van de geconstateerde schade aan de boot wordt geschat op een bedrag van € 3.925,00. [slachtoffer] vordert een aanzienlijk lager bedrag, te weten € 1.283,00. Dat is het bedrag dat zij destijds voor de boot heeft betaald. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 1.283,00 toewijzen.
Vervangen cilinderslot/gederfde inkomsten en reiskosten
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] deze posten voldoende heeft voorzien van onderliggende stukken waaruit haar schade blijkt. Verder is deze schade onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank de gevorderde bedragen zal toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank wijst een lager bedrag aan immateriële schade toe dan door [slachtoffer] is gevorderd, gelet op wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank oordeelt dat een bedrag van € 2.000,00 in dit geval aan immateriële schadevergoeding redelijk en billijk is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285b, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
365 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
277 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast;
- als algemene voorwaarde gelden dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* zich ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich op uitnodiging van de reclassering bij Inforsa Reclassering Utrecht zal melden op het volgende adres: Wittevrouwenkade 6 3512 CR te Utrecht en zich zal houden aan de aanwijzingen die deze instelling hem geeft, zolang en zo vaak als de reclassering dat noodzakelijk vindt;
* zich onder behandeling laat stellen door FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. De behandeling kan, indien de reclassering dat nodig acht, tevens een klinische opname van maximaal zeven weken inhouden;
* geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* meewerkt en zich houdt aan de aanwijzingen van het Leger des Heils ten aanzien van financiën, dagbesteding en wonen;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de
bijzondere voorwaardenen het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Oplegging taakstraf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur
van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt aangevuld door 90 dagen detentie;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
-legt op aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
5 jaren, die het volgende inhoudt:
- verdachte zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1973] ;
- verdachte bevindt zich niet in een straal van 1 kilometer rond de woning van aangeefster [slachtoffer] , geboren op [1973] , wonende aan [adres] , [woonplaats] , (dat geldt ook per boot op het water) zoals is aangegeven op de als bijlage aan deze uitspraak gehechte plattegrond;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel of maatregelen voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde
vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.982,74, (zeggen: drieduizend negenhonderdentweeëntachtig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit een bedrag van € 1.982,74 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.982,74 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2019 tot de dag van volledige hechtenis, bij niet betaling aan te vullen met 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van de schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. J.W. van Veenendaal en
M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat:
1) hij op of omstreeks 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door als bestuurder van een (motor)boot, na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank, meermalen, althans eenmaal, met een hoge snelheid, tegen en/of op en/of over de boot van voornoemde [slachtoffer]
te varen, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op deze boot bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een (motor)boot, na voorafgaand gebruik van
alcoholhoudende drank, meermalen, althans eenmaal, met een hoge snelheid, tegen en/of op en/of over de boot van voornoemde [slachtoffer] te varen, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op deze boot bevond;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2 A) hij op of omstreeks 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, een vaartuig, te weten een (motor)boot, opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander, te weten [slachtoffer] , te duchten was door als bestuurder van een (motor)boot, driemaal, althans meermalen met een hoge snelheid tegen en/of op en/of over de boot van voornoemde [slachtoffer] te varen, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op deze boot bevond;
( art 168 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
2 B) hij op of omstreeks 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (motor)boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , heeft vernield en/of beschadigd, door als bestuurder van een (motor)boot, meermalen, althans eenmaal met een hoge snelheid tegen en/of over de boot van voornoemde [slachtoffer] te varen,
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3) hij op of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 26 april 2019 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- meermalen naar het mobiele nummer van die [slachtoffer] te bellen en/of
- meermalen de voicemail op de telefoon van die [slachtoffer] in te spreken en/of
- zich meermalen op te houden voor en/of bij de woning van voornoemde [slachtoffer] en/of (daarbij) zijn, verdachtes, gezicht tegen het raam van de woning van voornoemde [slachtoffer] te drukken en/of
- kleding van de waslijn van voornoemde [slachtoffer] te halen en/of
- de fiets van voornoemde [slachtoffer] mee te nemen en/of
- de buitenboordmotor en/of het slot van de voordeur van voornoemde [slachtoffer] te vernielen en/of onbruikbaar te maken
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
De afbeelding van de omgeving is weggelaten in verband met privacy van de procespartijen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 april 2019, genummerd PL0900-2019122323, het in de wettelijke vorm opgemaakte (raadkamer) proces-verbaal van 4 mei 2019, genummerd PL0900-2019122323A, het in de wettelijke vorm opgemaakte (raadkamer) proces-verbaal van PL0900-2019122323B en tot slot het in de wettelijke vorm opgemaakte eindproces-verbaal van 2 juli 2019, genummerd PL0900-2019122323Z, opgemaakt door po
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 april 2019, pagina 275.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2019, pagina 307 en 308.
4.Proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, pagina 335.
5.Proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, pagina 336.
6.Proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, pagina 337.
7.Proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, pagina 338.
8.Proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, pagina 339.
9.Proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 1 mei 2019, pagina 354.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2019, pagina 67.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2019, pagina 68.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2019, pagina 371.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2019, pagina 379.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2019