ECLI:NL:RBMNE:2019:52

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
C/16/445327 / HL ZA 17-260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op erfdienstbaarheid en recht van overpad

Op 2 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis uitgesproken in een civiele zaak over een erfdienstbaarheid en het recht van overpad. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.H. van Wezel, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M. van de Weijer, met betrekking tot de toegang tot haar perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet onbelemmerd toegang heeft tot haar perceel door de parkeerplaats van de gedaagden, wat in strijd is met de erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken waarin een plaatsopneming was gelast om de situatie ter plaatse te beoordelen. Tijdens deze opneming is gebleken dat de toegang tot het perceel van de eiseres belemmerd wordt door de parkeerplaats van de gedaagden, wat niet in lijn is met de overeengekomen erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden inbreuk maken op de erfdienstbaarheid door een deel van hun perceel als parkeerplaats te gebruiken. De rechtbank heeft de gedaagden bevolen om ervoor te zorgen dat er een doorgang van ten minste 95 centimeter blijft bestaan voor de eiseres om haar perceel te bereiken. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 2.013,31. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/445327 / HL ZA 17-260
Vonnis van 2 januari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.M. van de Weijer te Amsterdam Zuidoost.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 juli 2018
  • het proces-verbaal van opneming van 24 oktober 2018
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen reeds is overwogen in het tussenvonnis van 18 juli 2018 (hierna: het tussenvonnis). In het tussenvonnis is een plaatsopneming gelast om een beeld te vormen van de toestand van de erfdienstbaarheid, zodat op de vorderingen van [eiseres] kan worden beslist. [eiseres] is daarbij bevolen om zorg te dragen voor de aanwezigheid van de voertuigen/ middelen die in de akte van vestiging zijn vermeld en een kinderwagen.
2.2.
Bij de opneming waren geen motor, bromfiets en kruiwagen aanwezig. De vraag of deze voertuigen/ middelen breder zijn dan de toegangspoort (met omlijsting) van [eiseres] , en of het perceel van [eiseres] daarmee kan worden bereikt is daarom niet aan de orde. Dat betekent dat voornoemde voertuigen/ middelen bij de bepaling van de breedte van het voetpad buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt niet voor de scooters en rolstoel die, naast de bakfiets en kinderwagens, bij de opneming aanwezig waren. Weliswaar zijn deze voertuigen/ middelen niet in het tussenvonnis vermeld, maar uit de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte van vestiging kan worden afgeleid dat naar objectieve maatstaven de partijbedoeling is geweest dat [eiseres] ook met deze voertuigen/ middelen aan de hand haar perceel van de openbare weg moet kunnen bereiken. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daartegen bij de opneming ook geen bezwaar gemaakt. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] wordt daarom eveneens rekening gehouden met het geconstateerde ten aanzien van de rolstoel en scooters.
2.3.
Tijdens de bezichtiging is gebleken dat het feitelijk mogelijk is om het perceel van [eiseres] te bereiken met alle aanwezige voertuigen/ middelen. Dat geldt eveneens als op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. een auto met dezelfde afmetingen als een Volkswagen Golf geparkeerd staat en/ of het door [gedaagde sub 1] c.s. met witte lijn gemarkeerde voetpad resteert. Echter, het is ook gebleken dat het perceel van [eiseres] niet kan worden bereikt zonder dat de geparkeerde auto wordt geraakt, zowel ingeval men met een scooter als met een kinderwagen en twee boodschappentassen aan de hand over het voetpad loopt. Daarnaast was het niet mogelijk om met een rolstoel aan de hand te lopen binnen de door [gedaagde sub 1] c.s. aangegeven witte streep, met name de bocht was daarbij een probleem. Uit de verrichtte metingen is verder gebleken dat het breedste deel van de bakfiets (70 centimeter) het smalste deel van het voetpad (65 centimeter) overschrijdt, en dat aan de muurzijde gemeten een persoon die stilstaat met een scooter aan de hand een ruimte met een breedte van 80 centimeter inneemt.
2.4.
Uit deze omstandigheden volgt dat [eiseres] met de aanwezige voertuigen/ middelen aan de hand haar perceel niet onbelemmerd kan bereiken als het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. deels wordt gebruikt als parkeerplaats of er een voetpad met de afmetingen van de witte lijn resteert. Dat is niet in lijn met de erfdienstbaarheid, gelet op de in sub 4.3 van het tussenvonnis weergegeven uitleg van de erfdienstbaarheid. Een onbelemmerde toegang tot het perceel van [eiseres] houdt in dat [eiseres] , zoals zij terecht stelt, haar perceel met de aanwezige voertuigen/ middelen aan de hand op een fatsoenlijke manier moet kunnen bereiken. Zij dient zich daarbij makkelijk te kunnen manoeuvreren, zonder bedacht te hoeven zijn op het berokkenen van schade aan voorwerpen die zich op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. bevinden. De uitoefening van de erfdienstbaarheid op deze wijze is echter niet mogelijk als het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. deels wordt gebruikt als een parkeerplaats of er een voetpad resteert met de afmetingen van de gemarkeerde witte lijn. Het kan dus niet zijn dat de betrokken partijen ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid van overpad hebben beoogd dat een deel van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. als parkeerplaats zou worden gebruikt. De lezing van [gedaagde sub 1] c.s. van de erfdienstbaarheid dat een deel van zijn perceel kan fungeren als een parkeerplaats dient daarom te worden verworpen.
2.5.
De stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. dat de haag en palen op de erfafscheiding vervangen kunnen worden door een schutting en dat sturen van (brom)fietsen en dergelijke over de haag kunnen worden bewogen, leiden niet tot een andere uitkomst. Ook in de hypothetische situatie waarbij een schutting op de erfafscheiding staat, zal [eiseres] met de aanwezige voertuigen/ middelen aan de hand niet een onbelemmerde toegang tot haar perceel zal hebben. Nog daargelaten dat een dergelijke situatie zich thans niet voordoet, zou het plaatsen van een schutting op de erfafscheiding ertoe leiden dat het voetpad op het smalste deel een breedte van 70 centimeter zal hebben. Gezien de verrichtte metingen, zoals hiervoor weergegeven, is voetpad met een doorgang van tenminste 70 centimeter niet ruim genoeg om [eiseres] bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid een onbelemmerde toegang tot haar perceel te verschaffen. Evenmin zou sprake zijn van een onbelemmerde toegang indien [eiseres] de aanwezige voertuigen deels over de (mandelige) haag zou moeten bewegen, aangezien [eiseres] zich niet makkelijk zou kunnen manoeuvreren. Daar komt bij dat er geen grondslag bestaat voor een dergelijke uitbreiding van de omvang van de erfdienstbaarheid. De onderhavige stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. worden dan ook gepasseerd.
2.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe breed het voetpad dient te zijn. De verrichtte metingen geven geen aanleiding om [eiseres] in haar standpunt te volgen dat voor de uitoefening van het recht van overpad een doorgang van tenminste 120 centimeter moet bestaan. Een smallere doorgang met een breedte van tenminste 95 centimeter wordt, mede gelet op de afmetingen van de bakfiets, de ruimte die een stilstaand persoon met een scooter aan de hand inneemt en de breedte van de toegangspoort, toereikend geacht voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
2.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde sub 1] c.s. in strijd handelt met de erfdienstbaarheid van [eiseres] door een deel van zijn perceel als parkeerplaats te (laten) gebruiken. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen met bepaling dat het recht van overpad een doorgang dient te hebben van tenminste 95 centimeter. Van [gedaagde sub 1] c.s. kan worden gevergd dat hij actie onderneemt om te voorkomen dat een inbreuk wordt gemaakt op de erfdienstbaarheid van [eiseres] . De vordering van [eiseres] die ertoe strekt [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden om maatregelen te nemen om te voorkomen dat een deel van zijn perceel als parkeerplaats voor een auto wordt gebruikt, zal daarom worden toegewezen.
2.8.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd in na te melden zin.
2.9.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
€ 1.629,00(3 punten × tarief € 543)
Totaal € 2.013,31
2.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat ten behoeve van de erfdienstbaarheid, inhoudende een recht van overpad ten gunste van het perceel [adres 1] te [woonplaats] en ten laste van het perceel [adres 2] te [woonplaats] , te allen tijde tenminste een doorgang van 95 centimeter moet bestaan;
3.2.
gebiedt [gedaagde sub 1] c.s. om het recht van overpad van [eiseres] te respecteren en daarop op geen enkele wijze inbreuk te (laten) maken, op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per keer dat [gedaagde sub 1] c.s. daarmee in overtreding is, tot een maximum van
€ 50.000,- is bereikt.
3.3.
gebiedt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, zodanige maatregelen te nemen, dat de huurder(s) van [gedaagde sub 1] c.s. en/ of diens bezoek en/of onderhuurders en/of al diegenen die met goedvinden van [gedaagde sub 1] c.s. of met
goedvinden van diens huurders en/of onderhuurders gebruik maken van het perceel
[adres 2] te [woonplaats] , de zijtuin van de [adres 2] te [woonplaats] niet zullen
gebruiken als parkeerplaats voor een auto, en er voor zorg te dragen dat deze maatregelen
in stand blijven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. aan deze veroordeling geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt.
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.013,31
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. dat hij niet binnen 14 na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aam salaris advocaat, te vermeerderen indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de exploot van betekening van het vonnis.
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op
2 januari 2019