ECLI:NL:RBMNE:2019:5147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
UTR 19/522
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wob-verzoek RTL Nieuws over vervolging Geert Wilders

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen RTL Nederland en de Minister van Justitie en Veiligheid. RTL Nieuws had op 27 juni 2018 een Wob-verzoek ingediend om documenten te verkrijgen over de beslissing om Geert Wilders strafrechtelijk te vervolgen vanwege zijn 'minder Marokkanen'-uitspraak in 2014. De minister had het verzoek beperkt opgevat en slechts één document gevonden, dat niet openbaar werd gemaakt. RTL Nieuws ging hiertegen in beroep. Na de zitting op 19 juni 2019, waarin nieuwe feiten aan het licht kwamen, heropende de rechtbank het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de minister te beperkt had gezocht naar documenten en dat er aanwijzingen waren voor meer relevante documenten. De rechtbank droeg de minister op om een nieuwe zoekslag te maken naar alle documenten die betrekking hebben op de vervolging van Wilders, zowel digitaal als fysiek, en om te beoordelen of deze openbaar gemaakt kunnen worden. De minister kreeg zes weken de tijd om deze zoekslag uit te voeren en de documenten te beoordelen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/522

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

RTL Nederland, te Hilversum, eiseres
(gemachtigden: P.C. Klein en R.J.E. Vleugels),
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J.P. Heinrich en M.R. Smith).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op het verzoek van
eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beslist.
Bij besluit 19 december 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verweerschrift heeft eiseres haar schriftelijke beroepsgronden
aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Namens eiseres zijn haar gemachtigden verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
Eiseres heeft bij de rechtbank een verzoek om heropening van het onderzoek ingediend.
Bij beslissing van 8 juli 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Verweerder heeft een reactie op het heropeningsverzoek ingediend.
Op 26 augustus 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit op bezwaar (het bestreden besluit 2) genomen.
Eiseres heeft op 2, 3, 11, en 17 september 2019 op het bestreden besluit 2 gereageerd.
Verweerder heeft op 25 februari en 2 september 2019 stukken onder geheimhouding aan de rechtbank overgelegd. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze stukken, zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
2. De rechtbank heeft tot op heden nog geen kennis genomen van de geheime stukken. Uit de overwegingen hieronder blijkt waarom.
Het Wob-verzoek.
3. Op 27 juni 2018 heeft eiseres verweerder op grond van de Wob verzocht om documenten over de beslissing om [A] ( [A] ) strafrechtelijk te vervolgen vanwege zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak in 2014 en de vraag of er enige betrokkenheid is geweest van verweerders ministerie bij die beslissing.
4. Eiseres heeft verweerder in het kader van het Wob-verzoek - meer specifiek - gevraagd om kopieën van:
‘1. Alle documenten betreffende de eventuele vervolging van de heer [A] bij of onder het ministerie van Justitie en Veiligheid, (waaronder het toenmalige ministerie van Veiligheid en Justitie), dat wil zeggen van alle documenten ten behoeve van de ambtelijke en politieke leiding (waaronder notities, memo’s, non-documenten, adviezen, gespreksverslagen, agenda’s, e-mails en alle concepten) waaronder:
1.1
Documenten bij of onder [verweerder] waaronder bij of onder het DGRR betreffende opties inzake het al dan niet instellen van vervolging jegens de heer [A] , alsmede documenten die hiermee annex zijn: concepten, mails, oplegnota’s, conclusies van evt. overleggen, al dan niet intern opgestelde al dan niet juridisch adviezen, correspondentie.
1.2
Documenten bij of onder [verweerder] waaronder documenten gewisseld met ministerie van BZK, waaronder de Directie Wetgeving en Constitutionele Zaken van BZK over deze kwestie.
1.3
Documenten bij of onder [verweerder] opgesteld ten behoeve van of gebruikt in de Ministerraad of onderraden alsook documenten die van die organen ontvangen zijn bij of onder verweerder.
1.4
Documenten bij of onder [verweerder] waaronder agenda’s, notities, memo’s en verslagen/notulen, aantekeningen alsook concepten van al deze documenten betreffende gesprekken door of namens u en/of de secretaris-generaal van uw ministerie
1.
met leden van het College van PG’s, of met diens voorzitter of met functionarissen vallend onder dit College of het OM,
2.
horende bij of voortkomend uit al dan niet reguliere ‘overlegvergadering’ of besprekingen met het College van PG’s, leden daarvan of functionarissen of organen daaronder vallend, betreffende de ‘minder-Marokkanen-uitspraak” en eventuele vervolging.’
Het bestreden besluit 1.
5. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder het Wob-verzoek van eiseres opgevat als een verzoek om documenten die zien op de vermeende inmenging van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie in de beslissing van het Openbaar Ministerie (OM) om [A] strafrechtelijk te vervolgen. Volgens verweerder kan uit het voortraject dat tot het Wob-verzoek heeft geleid en de tekst van de inleiding bij het Wob-verzoek worden afgeleid dat het eiseres niet te doen is om alle documenten betreffende de beslissing tot strafrechte-lijke vervolging van [A] , maar alleen om de documenten die op deze vermeende inmenging zien. Verweerder stelt dat hij op grond van het Wob-verzoek maar één document gevonden heeft, namelijk het ambtsbericht van het OM van 10 september 2014, waarmee het OM verweerder heeft geïnformeerd over zijn beslissing om [A] te vervolgen. Volgens verweerder ziet het Wob-verzoek niet op documenten van na 10 september 2014, omdat de beslissing om [A] te vervolgen toen al was genomen en er dus geen sprake meer kon zijn van inmenging in de beslissing tot vervolging. Verweerder heeft de openbaarmaking van het ambtsbericht geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, e en g, van de Wob en op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Het verzoek tot heropening.
6. Na het onderzoek ter zitting heeft eiseres bij de rechtbank een verzoek tot heropening van het onderzoek ingediend. Volgens eiseres is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het beroep moeten worden betrokken. Op 20 juni 2019 heeft verweerder namelijk antwoord gegeven op Kamervragen van D66, PvdA, 50+, GroenLinks en SP over de mogelijke betrokkenheid van verweerder in de strafzaak tegen [A] [1] , en op Kamervragen van PVV over het bericht dat verweerder het ‘minder Marokkanen’-proces heeft beïnvloed [2] . Uit deze antwoorden blijkt volgens eiseres dat er meer documenten zijn die bij verweerder berusten en onder de reikwijdte van haar Wob-verzoek vallen, ook als uitgegaan wordt van verweerders beperkte uitleg van dat verzoek, zoals gedaan in het bestreden besluit 1.
7. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 juli 2019 heropend en verweerder heeft, zoals uit het procesverloop reeds blijkt, vervolgens een aanvullend besluit genomen.
Het bestreden besluit 2.
8. In het bestreden besluit 2 betoogt verweerder dat het Wob-verzoek van eiseres een beperktere reikwijdte kent dan de stukken die in de genoemde antwoorden op Kamervragen aan de orde zijn. Het Wob-verzoek van eiseres ziet volgens verweerder op documenten over de vervolgingsbeslissing van het OM. Verweerder heeft daarom alleen de documenten die daarop betrekking hebben en die nu bij verweerder en het OM in beeld zijn, betrokken in het bestreden besluit 2. Volgens verweerder zijn er onder de genoemde documenten 25 documenten die op de vervolgingsbeslissing zien. Een aantal daarvan heeft verweerder niet openbaar gemaakt, een aantal documenten heeft verweerder gedeeltelijk openbaar gemaakt en over een aantal documenten heeft verweerder gesteld dat zij al openbaar gemaakt zijn. Verweerder heeft daarbij - voor wat betreft de geheim te houden stukken - per document aangegeven welke weigeringsgrond er zijns inziens op van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het Wob-verzoek zowel in het bestreden besluit 1 alsook in het bestreden besluit 2 niet juist, dat wil zeggen: te beperkt, heeft opgevat. Niet de aanleiding voor het Wob-verzoek, maar de tekst van dat verzoek is leidend bij de vraag welke documenten onder de reikwijdte van het verzoek vallen. De tekst van het Wob-verzoek is duidelijk. Eiseres heeft verweerder gevraagd om
alle documenten over de eventuele vervolging van [A] bij of onder het ministerie van Justitie en Veiligheid en het toenmalige ministerie van Veiligheid en Justitie, waarna eiseres dit nader heeft gepreciseerd. Anders dan verweerder in het bestreden besluit 1 stelt, blijkt hieruit niet dat het verzoek van eiseres zich beperkt (qua inhoud) tot documenten die zien op de vermeende inmenging van de toenmalige minister in de vervolgingsbeslissing en (qua tijd) tot documenten van voor 10 september 2014. Ook in het bestreden besluit 2 heeft verweerder het Wob-verzoek te beperkt opgevat, door alleen de documenten die de vervolgings-beslissing betreffen in het verzoek te betrekken.
10. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder een nieuwe zoekslag moet maken naar
allezich onder hem bevindende documenten, zowel fysiek als digitaal, betreffende de
eventuelestrafrechtelijke vervolging van [A] vanwege zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak in 2014. Verweerder mag zich daarbij wel beperken tot documenten uit de periode vanaf de uitspraken van [A] op 19 maart 2014 tot 18 december 2014, de datum waarop het OM bekend heeft gemaakt dat [A] vanwege zijn uitspraken zou worden vervolgd. Dit heeft de gemachtigde van eiseres in zijn reactie op het verweerschrift kenbaar gemaakt en ter zitting bevestigd. Overigens ziet de rechtbank in het verzoek van eiseres in bezwaar om ook alle omgevingsdocumenten te ontvangen geen uitbreiding van het Wob-verzoek, omdat ook de omgevingsdocumenten al vallen onder het breed geformuleerde oorspronkelijke Wob-verzoek. Verweerder moet eventuele omgevingsdocumenten ook bij zijn zoekslag betrekken.
11. Over het standpunt van eiseres dat het verzoek ziet op documenten bij
of onderverweerder, dus ook op documenten bij het OM, overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel het OM hiërarchisch gezien wel onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid valt, behoort het anders dan het ministerie niet tot de uitvoerende, maar tot de rechterlijke macht. Om die reden zijn ook de artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie zo expliciet in de wet opgenomen; omdat zij de minister de bevoegdheid geven aanwijzingen te geven aan een ambt van de rechterlijke organisatie. Het betoog van eiseres dat documenten bij het OM onder de minister zouden berusten, gaat dus niet op. Verweerder dient het verzoek op grond van artikel 4 van de Wob wel door te zenden aan het OM, indien hij er van op de hoogte is dat zich daar (mogelijk) ook documenten bevinden die onder het Wob-verzoek vallen.
12. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat verweerder documenten onderliggend aan de Wob-procedure uit 2016 aan deze procedure onttrekt en dat het Wob-besluit uit 2016 moet worden heroverwogen, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft bij besluit van 1 december 2016 beslist op een verzoek in het kader van de Wob van KRO NCRV om documenten over de wijze waarop het OM tot een beslissing tot (niet-)vervolging in politiek zeer gevoelige zaken komt. Concreet ging het KRO NCRV om de beslissing van 30 juni 2008 tot niet-vervolging van [A] en de beslissing van 18 december 2014 tot vervolging. Verweerder heeft op grond van dat Wob-verzoek destijds 19 documenten aangetroffen, waarvan 5 over de beslissing in 2014 om [A] te vervolgen. Verweerder heeft toen de openbaarmaking van die 5 documenten op verschillende gronden geweigerd.
Voor zover bij het Wob-besluit van 1 december 2016 de openbaarmaking van documenten die ook onder de reikwijdte van het huidige Wob-verzoek vallen is geweigerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen om over die documenten nu opnieuw een standpunt in te nemen (naar de huidige stand van zaken). Daarbij is van belang dat tegen het besluit van 1 december 2016 destijds geen rechtsmiddel is ingediend zodat dit besluit formele rechtskracht heeft. In de stellingen van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat deze beslissing rechtens onaantastbaar is geworden. Voor zover het onderhavige Wob-verzoek breder is geformuleerd dan dat van 2016, moet dat bredere verzoek door verweerder wel bij zijn nieuwe zoekslag worden meegenomen.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat er concrete aanwijzingen zijn dat er mogelijk meer documenten zijn die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen dan nu door verweerder wordt gesteld in het bestreden besluit 2. De rechtbank baseert zich hierbij, onder meer, op de documenten die worden genoemd in het antwoord van verweerder van 5 september 2019 op Kamervraag 30 van [A] van 3 juli 2019 [3] . In de tijdlijn die bij het antwoord is gevoegd staan (beduidend) meer documenten dan door verweerder worden genoemd in het bestreden besluit 2. De rechtbank verzoekt verweerder om na te gaan of uit deze lijst nog meer documenten kunnen worden herleid die vallen onder het (ruime) Wob-verzoek van eiseres, zoals hiervoor is weergegeven. De rechtbank noemt daarbij specifiek,
bij wijze van voorbeeld en daarmee niet uitputtend, de volgende documenten:
Document
Afzender
Ontvanger
17 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «aangifte [B] over uitlatingen dhr. [A] en besluit OM»
DBO (Directie Bestuursondersteuning)
Leden ministerstaf
24 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «voorgedrukte aangiftes van het OM inzake [A] »
DBO
Leden ministerstaf
24/25 maart 2014
E-mails inzake mogelijk debat in de Tweede Kamer
JenV
PaG
22 april 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: [C] heeft in opdracht van [A] gepeild hoe Nederland tegenover Marokkanen staat.
DBO
Leden ministerstaf
30 juni 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: “Analyse [D] over het politiek landschap & vervolging [A] ”
DBO
Leden ministerstaf
24 september 2014
Memo van het OM bewaken en beveiligen inzake de beveiliging bij een eventuele rechtszaak
OM
JenV
13 oktober 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: Vervolging [A]
DBO
Leden ministerstaf
14. De rechtbank constateert verder dat uit de brief van 10 september 2019 van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die op 11 september 2019 door eiseres aan de rechtbank is overgelegd, lijkt te volgen dat verweerder inmiddels diverse documenten die relateren aan de kwestie waarop het Wob-verzoek van eiseres betrekking heeft (ongelakt) aan de Tweede Kamer heeft verstrekt. De rechtbank verzoekt verweerder om aan te geven hoe dit zich verhoudt tot verweerders stelling in de onderhavige procedure (ten aanzien van een aantal documenten die op beide lijsten staan) dat deze geheim moeten blijven op grond van de Wob. De rechtbank wijst er daarbij op dat de documenten die verweerder bij het bestreden besluit 2 heeft aangeduid met de nummers 1 tot en met 7, 9, 13 tot en met 17, 20 tot en met 24 in ieder geval ook op de tijdlijn staan vermeld.
Verder heeft eiseres erop gewezen dat er ten behoeve van de getuigen in de strafzaak een dossier opgemaakt zou zijn. Verweerder heeft dat niet weersproken. Voor zover dit inderdaad het geval is en er zich in dat dossier nog andere stukken bevinden die dit Wob-verzoek betreffen en onder verweerder berusten en nog niet in het kader van deze procedure door verweerder zijn beoordeeld, dient verweerder dit eveneens alsnog te doen.
15. Zoals hiervoor is overwogen zijn de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Het herstellen van de geconstateerde gebreken kan met een aanvullende motivering, en/of met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten.
Verweerder moet een nieuwe zoekslag verrichten naar
alle zich onder hem bevindende documenten, zowel fysiek als digitaal, over de eventuele strafrechtelijke vervolging van [A] vanwege zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak in 2014, uit de periode 19 maart 2014 tot 18 december 2014, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Verweerder moet alle documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen beoordelen, behoudens die documenten die hij al eerder in het kader van dit Wob-verzoek of dat uit 2016 heeft aangetroffen en beoordeeld. Verweerder kan bij die documenten, desgewenst, volstaan met een verwijzing naar de eerder gegeven motivering. Als verweerder documenten aantreft die niet eerder zijn beoordeeld, moet hij daarover alsnog een besluit nemen.
Verder moet verweerder nagaan en de rechtbank meedelen of een deel van de documenten die bij het bestreden besluit 2 onder geheimhouding aan de rechtbank zijn verstrekt, inmiddels ongelakt naar de Tweede Kamer is gestuurd en zo ja, hoe dit zich tot elkaar verhoudt en of dit verweerder noopt tot het nemen van een nieuw besluit ten aanzien van die documenten. Als dit laatste het geval is, wordt verweerder opgedragen (ook) een nieuw besluit ten aanzien van die documenten te nemen.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit laatste betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Beantwoording van Kamervragen over de mogelijke betrokkenheid van de Minister in de strafzaak tegen het lid [A] , 20 juni 2019, kenmerk 2633338.
2.Beantwoording Kamervragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed, 20 juni 2019, kenmerk 2633358.
3.Tweede Kamer, Aanhangsel van de Handelingen, Vragen gesteld door [A] aan verweerder, met de daarop door de verweerder gegeven antwoorden, vergaderjaar 2018-2019, nr. 3835.