ECLI:NL:RBMNE:2019:5145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
UTR - 19 _ 1125 en UTR - 19 _ 2572
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op zorgtoeslag en vereisten van een geldig BRP-adres

Deze uitspraak betreft het recht op zorgtoeslag van eiser, die niet langer met een geldig adres in de Basisregistratie Personen (BRP) staat geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke grondslag is die vereist dat een geldig BRP-adres een voorwaarde is voor het recht op zorgtoeslag. De verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, had de zorgtoeslag van eiser per 1 december 2017 stopgezet op basis van het ontbreken van een geldig adres. Eiser betwist dit en stelt dat hij bereikbaar is via zijn briefadres en dat er geen wettelijke vereiste is voor een geldig BRP-adres om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog en vernietigt het besluit van de verweerder, omdat het motiveringsgebrek bevat. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep tegen het tweede bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat de verweerder heeft toegezegd het bezwaar van eiser te behandelen als een aanvraag voor zorgtoeslag voor 2018 en 2019. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn reiskosten van € 36,60. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/1125 en UTR 19/2572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: D.J.M. Loffeld en A.A. Wubs).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser voor 2017 definitief berekend en vastgesteld op € 978,-.
Bij besluit van 4 februari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verder heeft eiser bij brief van 16 april 2019 bezwaar gemaakt tegen het niet kunnen indienen van een aanvraag zorgtoeslag voor 2018 en 2019.
Bij besluit van 25 mei 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder dit bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Kan de rechtbank de beroepen inhoudelijk beoordelen?
1. Voordat de rechtbank naar de inhoud van een beroepsprocedure kan kijken, moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Eén van die voorwaarden is dat eiser op tijd het griffierecht heeft betaald. Eiser heeft voor beide beroepsprocedures verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van de door eiser overgelegde gegevens wijst de rechtbank het verzoek toe. Dit betekent dat eiser geen griffierecht verschuldigd is voor deze procedures en dat de rechtbank inhoudelijk naar de beroepen zal kijken.
Inleiding
2. Het bestreden besluit I gaat erover dat eiser vanaf 1 december 2017 geen recht meer heeft op zorgtoeslag. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet meer met een geldig woon- en/of briefadres staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
Omdat zijn zorgtoeslag per 1 december 2017 is stopgezet, liep zijn zorgtoeslag niet meer automatisch door voor de volgende berekeningsjaren. Om toch voor 2018 en 2019 zorgtoeslag te krijgen, wilde eiser hiervoor een aanvraag indienen. Dit bleek digitaal niet mogelijk te zijn. Daartegen heeft hij bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit II gaat erover dat het bezwaar niet inhoudelijk is behandeld (niet-ontvankelijk is verklaard), omdat er geen besluit is genomen waartegen eiser bezwaar kan maken.
3. Deze uitspraak gaat dus over twee onderwerpen. Ten eerste de zorgtoeslag vanaf 1 december 2017 (zaak met nummer UTR 19/1125) en ten tweede dat eiser geen aanvraag zorgtoeslag voor 2018 en 2019 heeft kunnen indienen (zaak met nummer UTR 19/2572). De rechtbank zal de onderwerpen ook in deze volgorde bespreken.
Heeft eiser recht op zorgtoeslag vanaf 1 december 2017?
4. Eiser is van mening dat hij recht heeft op zorgtoeslag vanaf 1 december 2017. Hij staat niet met een geldig adres in de BRP geregistreerd vanwege een conflict met de gemeente [.] . Dit betekent volgens eiser niet dat hij niet bereikbaar is. Hij is namelijk uitstekend bereikbaar via zijn briefadres. Daarbij merkt eiser op dat er geen wettelijk vereiste is dat hij – om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag – met een geldig adres in de BRP moet zijn geregistreerd.
Verder voert eiser aan dat een definitieve berekening van zorgtoeslag altijd moet worden uitbetaald. Enkel de uitbetaling van een voorschot kan worden opgeschort, aldus eiser. Ter onderbouwing verwijst hij naar artikel 16, zevende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft uitgenodigd om zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag vanaf 1 december 2017. Verweerder stelt dat het hebben van een geldig BRP-adres een controlerende functie heeft. Door middel van een geldig BRP-adres kan verweerder controleren of de aanvrager een toeslagpartner heeft of niet. Dat kan in eisers geval nu niet. Aangezien eiser vanaf 27 maart 2017 in de BRP is aangemerkt als ‘vertrokken onbekend waarheen’, heeft eiser in feite vanaf 1 april 2017 eigenlijk geen recht meer op zorgtoeslag. Toch houdt verweerder de datum van 1 december aan, omdat hij niet in het nadeel van eiser wil herzien.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met de door hem gegeven motivering niet op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser vanaf 1 december 2017 geen recht meer heeft op zorgtoeslag. In de Awir of de Wet op de zorgtoeslag is namelijk geen grondslag te vinden dat het hebben van een geldig BRP-adres een vereiste is voor het recht op zorgtoeslag. Daar komt bij dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit (MvT) [1] volgt dat het woonadres geen toetsingscriterium is voor het materiële recht op zorgtoeslag. Het recht op zorgtoeslag sluit namelijk aan bij het verzekerd zijn voor zorgkosten. Twijfel over het adres betekent dus niet dat iemand geen recht heeft op zorgtoeslag.
Wel is het zo dat bij gerede twijfel over het adresgegeven de uitbetaling van de toeslag kan worden vastgehouden. Dit kan zowel bij een voorschot (artikel 16, zevende lid, aanhef en onder a, van de Awir) als bij een definitieve toekenning (artikel 24a van de Awir). De status ‘vertrokken onbekend waarheen’ is een indicatie voor gerede twijfel over het adresgegeven. Uit de MvT [2] leidt de rechtbank af dat deze indicatie alleen niet doorslaggevend is voor het bestaan van gerede twijfel. Met andere woorden: er moet meer zijn. Daar komt bij dat in de MvT voor het begrip gerede twijfel wordt aangesloten bij het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet BRP. Uit vaste rechtspraak over dit begrip volgt dat slechts na onderzoek tot de conclusie kan worden gekomen dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adres van de belanghebbende [3] . Hieruit volgt dus ook dat er meer moet zijn dan één enkele indicatie. De maatregel om af te zien van uitbetaling van de toeslag heeft echter geen gevolgen voor het materiële recht op een toeslag. Het materiële recht op een toeslag blijft namelijk onaangetast. Daar heeft verweerder in het bestreden besluit I geen rekening mee gehouden. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser op de zitting heeft gezegd dat hij in afwachting is van een uitspraak over zijn conflict met de gemeente [.] over zijn inschrijving in de BRP.
Tot slot kan de rechtbank verweerder volgen in zijn stelling dat het hebben van een geldig BRP-adres een controlerende functie kan hebben. Met een BRP-adres kan namelijk worden gecontroleerd of iemand een toeslagpartner heeft, wat van invloed kan zijn op de hoogte van de zorgtoeslag (zie bijvoorbeeld artikel 3 van de Awir). Maar dit betekent niet dat het hebben van een geldig BRP-adres daarom een vereiste is voor het (materiele) recht op zorgtoeslag.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat eiser vanaf 1 december 2017 geen recht meer heeft op zorgtoeslag, omdat hij geen geldig BRP-adres meer heeft. Het beroep slaagt hierom al. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
8. Het bestreden besluit I bevat dus een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek en het standpunt van verweerder aanleiding om het bestreden besluit I te vernietigen en verweerder op te dragen om een nieuw besluit te nemen en opnieuw te bepalen of eiser recht heeft op zorgtoeslag vanaf 1 december 2017. Daarbij moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. Verweerder heeft zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, vanaf de datum van verzending van deze uitspraak.
Is het voor eiser mogelijk om zorgtoeslag voor 2018 en 2019 aan te vragen?
9. Eiser wil met deze beroepsprocedure bereiken dat hij een aanvraag zorgtoeslag voor 2018 en 2019 kan indienen en dat hij hier een inhoudelijk oordeel over krijgt van verweerder. In het verweerschrift en op de zitting heeft verweerder toegezegd dat hij het bezwaar van eiser van 16 april 2019 zal behandelen als een aanvraag zorgtoeslag 2018 en 2019. Hier zal verweerder nog een (inhoudelijke) beslissing op nemen. Eiser krijgt daarmee wat hij wil bereiken met deze beroepsprocedure. Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken, maar ook niet gesteld wat zijn belang nog is bij een juridisch oordeel hierover. De rechtbank ziet ook niet in wat zijn belang nog kan zijn. Daarom zal de rechtbank dit deel van het beroep niet inhoudelijk beoordelen en het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Welke kosten krijgt eiser voor deze beroepsprocedures vergoed?
10. Gelet op het oordeel van de rechtbank, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de reiskosten die eiser voor deze procedures heeft moeten maken. De kosten van een retour [woonplaats] – Utrecht Centraal zijn in totaal € 36,60 (openbaar vervoer, tweede klasse). De vergoeding voor de reiskosten stelt de rechtbank dan ook vast op dit bedrag. Voor een verdere proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarbij is beslist dat eiser vanaf 1 december 2017 geen recht heeft op zorgtoeslag;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 36,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 754, nr. 3, p. 5-6.
2.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 754, nr. 3, p. 20.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1145).