In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding van [eiser sub 2] tegen [gedaagde] B.V. naar aanleiding van een luchtballon die zonder toestemming op zijn grond is geland. Op 5 augustus 2014 landde een luchtballon van [gedaagde] met 14 passagiers in een weiland bij de woning van [eiser sub 2]. Tijdens de landing raakten de paarden van [eiser sub 2] in paniek, wat leidde tot de euthanasie van een van de paarden en blijvende kreupelheid van een ander. [eiser sub 2] vorderde een schadevergoeding van € 14.463,59 en € 8.887,72 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van [eiser sub 2] te landen. De rechter baseerde zijn oordeel op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat onrechtmatige daden regelt. De kantonrechter stelde vast dat de landing een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 2] vormde. [gedaagde] kon zich niet beroepen op overmacht, omdat de situatie te wijten was aan hun eigen handelen. De kantonrechter wees de vordering van [eiser sub 2] grotendeels toe, inclusief een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter was dat [gedaagde] € 14.463,59 aan schadevergoeding en € 1.112,76 aan buitengerechtelijke incassokosten moest betalen, evenals de proceskosten van [eiser sub 2]. Dit vonnis werd uitgesproken op 13 februari 2019 door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter.