8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 8 juli 2019 opzettelijk brand gesticht in de flat van haar vriend. Het is te danken aan de onderbuurman dat de schade door de brand beperkt is gebleven tot schade aan een aantal goederen in de woning. Het had ook erger kunnen aflopen, zeker gelet op het tijdstip waarop de brand is ontstaan (omstreeks 16.30 uur) en het feit dat er op dat moment meerdere bewoners aanwezig waren in hun flat. Het gaat dus om een ernstig feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft over de persoon van verdachte kennis genomen van:
- het uittreksel Justitiële documentatie van 17 september 2019;
- de twee hiervoor onder 7 genoemde Pro Justitia-rapporten;
- een reclasseringsadvies van 16 oktober 2019, opgesteld door [A] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
- een e-mail van 22 oktober 2019 van [A] .
De straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit kan niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de adviezen uit de Pro Justitia-rapportages en het advies van de reclassering over. Zoals hiervoor overwogen rekent de rechtbank verdachte de brandstichting in verminderde mate toe. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het feit dat verdachte tot aan de zitting 107 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met de mededeling van [A] dat op 7 november 2019 een plek voor verdachte beschikbaar is in een Forensische Psychiatrische kliniek. Tot slot kan, gelet op de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblemen, worden gesteld dat het in het belang is van zowel verdachte als de samenleving dat behandeling van verdachte zo snel mogelijk plaatsvindt.
Alles afwegend, acht de rechtbank overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van 422 dagen met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Het onvoorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf eindigt op 7 november 2019.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank is van oordeel dat de problematiek waarmee verdachte kampt zo snel mogelijk behandeling verdient. Ter zitting heeft verdachte ook duidelijk gemaakt dat zij dit als een kans ziet, waarna zij weer volwaardig aan de maatschappij hoopt te kunnen deelnemen. Daarom zal de rechtbank aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en aansluitend een ambulante behandeling en medewerking aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding opleggen.
Nu verdachte op de dag na de uitspraak 122 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, betekent dit dat behandeling van verdachte direct na het doen van uitspraak, met de plaatsing op 7 november 2019 in de desbetreffende behandelkliniek, kan aanvangen.
Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken onderzoeken en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.