ECLI:NL:RBMNE:2019:5135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
16/165103-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten in woning met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 6 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van haar partner in Zeist. De verdachte, die op dat moment onder invloed van alcohol verkeerde, heeft een ontbrandbare vloeistof, Zippo-aanstekerbenzine, in de woonkamer van de flatwoning besprenkeld en deze met een lucifer in brand gestoken. Hierdoor ontstond er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners van het flatgebouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks haar ernstige dronkenschap. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk brand stichten en heeft een gevangenisstraf van 422 dagen opgelegd, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, die kampt met psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/165103-19 (P)
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ( [postcode 1] ) te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 oktober 2019.
Verdachte is in persoon verschenen en zij werd bijgestaan door haar raadsman mr. E.W. van Voolen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 8 juli 2019 in een flatwoning in Zeist opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar of levensgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor mensen is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman had verdachte op het moment van het uitbreken van de brand erg veel alcohol gedronken. Wat er precies is voorgevallen weet zij daarom niet meer. Zij kan zich nog herinneren dat zij meerdere keren (tevergeefs) heeft geprobeerd om haar sigaret met lucifers aan te steken. Dat verklaart waarom er zoveel lucifers op de vloer in de woonkamer zijn aangetroffen. De brand ontstond plotseling. Het was niet haar bedoeling om opzettelijk brand te stichten. Zij heeft geprobeerd om met alles wat zij maar kon vinden de brand te blussen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
Bewijsoverweging
Op 8 juli 2019 is er brand uitgebroken in de woonkamer van de flatwoning aan de [adres 2] te [woonplaats] . Ten tijde van het ontstaan van de brand was verdachte in de woning aanwezig. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzettelijk brand in de woonkamer van de flatwoning heeft gesticht of dat hier sprake is geweest van een ongeluk. Verdachte kan zich naar eigen zeggen weinig herinneren van wat er precies is voorgevallen kort voorafgaand aan, tijdens en na het ontstaan van de brand.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het ontstaan van de brand. Daaruit is, voor zover hier van belang, het volgende naar voren gekomen. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand is uitgesloten. Op de vloer in de woonkamer zijn tussen de bank en de tv-kast twee grote brandplekken zichtbaar, waarvan de randen een vloeiend verloop vertoonden. Volgens de onderzoeker worden dit soort typerende brandbeelden waargenomen wanneer een ontbrandbare vloeistof (zoals benzine of terpentine) wordt uitgegoten/gesprenkeld en dan in brand geraakt. In de woonkamer op de tv-kast is een “Zippo”-flacon met aanstekerbenzine aangetroffen en na meting is vastgesteld dat dit een ontbrandbare vloeistof betreft.
Op de vloer bij en in de brandplekken zijn verbrande lucifers aangetroffen, waarbij het volgens de onderzoeker aannemelijk is dat een aanwezige ontbrandbare vloeistof (zoals benzine of terpentine) op de vloer door een lucifer tot ontbranding is gekomen. Gezien de aanwezigheid van Zippo-aanstekerbenzine kan deze vloeistof op de vloer tot ontbranding zijn gekomen. Bekend is dat aanstekerbenzine een “schone” brandstof is, die geheel op/weg brandt. Tot slot stelt de onderzoeker dat een brandende lucifer, zonder de aanwezigheid van een ontbrandbare vloeistof, de waargenomen brandplekken bij de bank en de tv-kast niet kan hebben veroorzaakt.
De rechtbank stelt op basis van het onderzoek vast dat op
twee afzonderlijke plekkenop de vloer in de woonkamer brand is ontstaan, te weten bij de tv-kast en bij de bank. Door de brand zijn zowel de tv-kast als de bank gedeeltelijk verbrand. Verder stelt de rechtbank vast dat het aannemelijk is dat deze twee brandplekken zijn ontstaan doordat op die twee plekken Zippo-aanstekerbenzine is uitgegoten/gesprenkeld, waarna die benzine met een brandende lucifer tot ontbranding is gebracht.
Gelet op de handelingen die verdachte kort voor de brand moet hebben verricht, te weten de vloer bij de tv-kast en de vloer bij de bank besprenkelen met Zippo-aanstekerbenzine, waarna met een brandende lucifer de benzine op de beide plekken afzonderlijk door verdachte tot ontbranding is gebracht - en bij gebreke van een verklaring van verdachte voor het ontstaan van de brand - is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het stichten van brand in de woonkamer van de flat.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd in een toestand van ernstige dronkenschap en dat zij niet meer wist wat zij deed. Deze omstandigheid maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders, nu verdachte zich zelf in die toestand heeft gebracht.
Gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen
Als de bank of de tv-kast in de woonkamer verder vlam hadden gevat, had de brand zich kunnen ontwikkelen tot een grote brand in de flat. De brand had dan kunnen overslaan naar andere goederen in de flat en, vervolgens, naar andere flatwoningen en/of verdiepingen. Er was daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten. Daarnaast waren ten tijde van het ontstaan van de brand andere bewoners/personen in het complex aanwezig, zodat op basis daarvan door de brand levensgevaar voor die personen was te duchten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 juli 2019 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door in een flatwoning, gelegen aan de [adres 2] , goederen, na die te hebben besprenkeld met Zippo-aanstekervloeistof, met vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan de woonkamer en de inboedel (vloer, bank en kast) van die flatwoning gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in voornoemde (flat)woning en voor voornoemde (flat)woning en voor belendende (flat)woningen en voor goederen in die belendende (flat)woningen, en levensgevaar voor een of meer zich in het flatgebouw bevindende personen, te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn twee rapporten opgemaakt:
- een Pro Justitia psychiatrisch rapport van 12 september 2019, opgemaakt door psychiater W.H. Braam,
- een Pro Justitia psychologisch rapport van 29 augustus 2019, opgemaakt door psycholoog J.P.M. van der Leeuw.
Beide deskundigen adviseren in hun rapport het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank komt gelet op de gelijkluidende conclusies van de twee deskundigen tot het oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde gedraging aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Ook voor het overige zij omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte in zijn geheel uitsluiten niet gebleken of aannemelijk geworden. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 422 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met - kort gezegd - de volgende (bijzondere) voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering,
- opname in een zorginstelling,
- ambulante behandeling,
- medewerking aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding,
- met opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van het begaan van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdediging verzoekt om oplegging van een gevangenisstraf tot 7 november 2019. De reden dat de verdediging daarom verzoekt, hangt samen met een e-mail van mw. [A] van de reclassering van 22 oktober 2019. In die e-mail staat beschreven dat verdachte is geaccepteerd voor een klinisch diagnostisch, behandel- en/of resocialisatietraject binnen de [zorginstelling 1] en dat zij per 7 november 2019 kan worden opgenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 8 juli 2019 opzettelijk brand gesticht in de flat van haar vriend. Het is te danken aan de onderbuurman dat de schade door de brand beperkt is gebleven tot schade aan een aantal goederen in de woning. Het had ook erger kunnen aflopen, zeker gelet op het tijdstip waarop de brand is ontstaan (omstreeks 16.30 uur) en het feit dat er op dat moment meerdere bewoners aanwezig waren in hun flat. Het gaat dus om een ernstig feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft over de persoon van verdachte kennis genomen van:
- het uittreksel Justitiële documentatie van 17 september 2019;
- de twee hiervoor onder 7 genoemde Pro Justitia-rapporten;
- een reclasseringsadvies van 16 oktober 2019, opgesteld door [A] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
- een e-mail van 22 oktober 2019 van [A] .
De straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit kan niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de adviezen uit de Pro Justitia-rapportages en het advies van de reclassering over. Zoals hiervoor overwogen rekent de rechtbank verdachte de brandstichting in verminderde mate toe. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het feit dat verdachte tot aan de zitting 107 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met de mededeling van [A] dat op 7 november 2019 een plek voor verdachte beschikbaar is in een Forensische Psychiatrische kliniek. Tot slot kan, gelet op de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblemen, worden gesteld dat het in het belang is van zowel verdachte als de samenleving dat behandeling van verdachte zo snel mogelijk plaatsvindt.
Alles afwegend, acht de rechtbank overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van 422 dagen met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Het onvoorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf eindigt op 7 november 2019.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank is van oordeel dat de problematiek waarmee verdachte kampt zo snel mogelijk behandeling verdient. Ter zitting heeft verdachte ook duidelijk gemaakt dat zij dit als een kans ziet, waarna zij weer volwaardig aan de maatschappij hoopt te kunnen deelnemen. Daarom zal de rechtbank aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en aansluitend een ambulante behandeling en medewerking aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding opleggen.
Nu verdachte op de dag na de uitspraak 122 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, betekent dit dat behandeling van verdachte direct na het doen van uitspraak, met de plaatsing op 7 november 2019 in de desbetreffende behandelkliniek, kan aanvangen.
Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken onderzoeken en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
422 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
300 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- als algemene voorwaarde gelden dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich ten behoeve van het vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* zich op uitnodiging van de reclassering bij de reclassering zal melden op het volgende adres: [adres 3] , [postcode 2] te [vestigingsplaats] en zal houden aan de aanwijzingen die deze instelling haar geeft, zolang en zo vaak als de reclassering dat noodzakelijk vindt;
* zich laat opnemen in [zorginstelling 2] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Bij aanleiding die zich kan voordoen, zoals terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en/of detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* verdachte houdt zich aan de voorwaarde dat zij meewerkt aan het verkrijgen en behoudende van een passende dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de
bijzondere voorwaardenen het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en
I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2019.
Mr. Gerrits is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 juli 2019 te Zeist, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht
door in een (flat)woning, gelegen aan de [adres 2] , een of meer goed(eren), al dan niet na dat/die te hebben besprenkeld met benzine en/of terpetine en/of Zippo aansteker vloeistof, althans een brandversnellend middel, met (open) vuur in aanraking te brengen,
ten gevolge waarvan de woonkamer en/of de inboedel (vloer, bank en/of kast) van die (flat)woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar
- voor goederen in voornoemde (flat)woning en/of
- voor voornoemde (flat)woning en/of
- voor belendende (flat)woningen en/of
- voor goederen in die belendende (flat)woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in het flatgebouw bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht )