ECLI:NL:RBMNE:2019:513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
NL18.10574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van leningen tussen voormalige samenlevende partners met betrekking tot verjaring en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [verweerder], die een relatie hadden van 1987 tot 2005 en samenwoonden. Na de beëindiging van hun relatie heeft [eiseres] een juridische procedure gestart om terugbetaling van leningen te vorderen die zij aan [verweerder] zou hebben verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsvordering tot terugbetaling niet verjaard is, omdat de procedure is gestart binnen enkele maanden na de opeising van de vordering. De rechtbank heeft echter meer informatie nodig om te bepalen of de leningen daadwerkelijk zijn verstrekt en wat het totaalbedrag daarvan is. De vordering van [eiseres] is gebaseerd op een schuldbekentenis en e-mailcorrespondentie, maar [verweerder] ontkent de leningen en stelt dat hij zijn handtekening op de schuldbekentenis niet heeft gezet. De rechtbank heeft de bewijslast bij [eiseres] gelegd en zal verdere bewijsstukken en verklaringen afwachten voordat een definitieve beslissing kan worden genomen. De zaak is aangehouden voor het indienen van aanvullende stukken door beide partijen.

Uitspraak

vonnis
_
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.10574
Vonnis van 25 januari 2019in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] , [woonplaats] , verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat G.A. de Boer te Meppel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 11 december 2018
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor op 11 december 2018.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiseres] en [verweerder] , die de [nationaliteit] nationaliteit heeft, hebben vanaf 1987 een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samengewoond en hebben twee kinderen van 17 en 15. Sinds ongeveer 1998 werkt [eiseres] als zelfstandig [bedrijf 1] . In de jaren 2000 tot en met 2004 beschikte [eiseres] over veel spaargeld. [verweerder] heeft in 2000 [bedrijf 2] B.V. opgericht (hierna: [bedrijf 2] ). Via [bedrijf 2] heeft [verweerder] met twee anderen vanaf (ongeveer) het jaar 2000 de onderneming [bedrijf 3] opgezet. Dit was een uitgaanscentrum met een restaurant, waarin ongeveer ƒ 6.000.000 is geïnvesteerd. Daarnaast had [verweerder] een eenmanszaak; hij werkte als consultant en trainer. [verweerder] heeft (in ieder geval) sinds 2000 niet of nauwelijks enig vermogen gehad. In de periode 2000 tot en met 2004 waren zijn inkomsten wisselend. In 2005 zijn [eiseres] en [verweerder] uit elkaar gegaan. Sinds 2005 is het financieel niet goed gegaan met [verweerder] .
2.2.
Nadat de relatie was beëindigd hebben [eiseres] en [verweerder] afgesproken dat [verweerder] kinderalimentatie zou betalen, maar [verweerder] heeft niet altijd voldaan aan die verplichting. Op een bepaald moment is [eiseres] daarover een juridische procedure begonnen. De rechter in die procedure heeft vastgesteld dat [verweerder] toen nog een achterstand had van € 4.000 aan kinderalimentatie en dat hij € 500 per maand aan kinderalimentatie aan [eiseres] moest betalen. Inmiddels heeft [verweerder] die achterstand ingelost en betaalt hij maandelijks € 500 aan [eiseres] .
2.3.
Op 30 november 2007 hebben [verweerder] , namens [bedrijf 2] , en [eiseres] een overeenkomst van geldlening ondertekend (hierna: de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] ). Daarin is vastgelegd dat [eiseres] in november 2007 € 5.200 aan [bedrijf 2] heeft geleend. Op grond van deze overeenkomst is [bedrijf 2] verplicht om met ingang van 1 januari 2008 € 250 per kwartaal af te lossen en 5% rente te betalen. Na 1 januari 2008 heeft [bedrijf 2] echter niet voldaan aan deze verplichtingen. Daarom is [eiseres] een juridische procedure gestart tegen [bedrijf 2] . Begin 2019 heeft een kantonrechter van deze rechtbank [bedrijf 2] veroordeeld tot nakoming van haar betalingsverplichtingen op grond van de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] .
2.4.
Volgens [eiseres] heeft [verweerder] in de jaren 2000 tot en met 2004 een aantal bedragen van haar geleend, waarbij zij iedere keer met [verweerder] heeft afgesproken dat hij ooit het geleende bedrag moest terugbetalen. Het totaal van deze leningen is volgens [eiseres] € 34.168. Zij zegt dat zij op 20 augustus 2005 een schuldbekentenis heeft opgesteld die door [verweerder] is ondertekend (hierna: de schuldbekentenis). Van dat document heeft [eiseres] een kopie in het geding gebracht. Zij vordert in deze procedure veroordeling van [verweerder] om aan [eiseres] € 35.603,03 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 juni 2018. Het bedrag van € 35.603,03 bestaat uit de hoofdsom van € 34.168, rente tot en met 5 juni 2018, buitengerechtelijke kosten, en btw over de buitengerechtelijke kosten.
2.5.
Volgens [verweerder] heeft hij in privé niets van [eiseres] geleend en hij ontkent dat hij zijn handtekening onder de schuldbekentenis heeft gezet. Daarnaast beroept hij zich op verjaring.
2.6.
Op verzoek van de rechter hebben [eiseres] en [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling onder ede korte getuigenverklaringen afgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering van [eiseres] is niet verjaard. De vraag of [verweerder] in de periode van 2000 tot en met 2004 bedragen van [eiseres] heeft geleend en, zo ja, wat het totaal daarvan is, kan de rechtbank nog niet beantwoorden. Daarvoor is meer informatie nodig. Dit wordt hierna toegelicht.
De vordering is niet verjaard
3.2.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit dat [verweerder] in de periode van 2000 tot en met 2004 geld van [eiseres] heeft geleend.
3.3.
[verweerder] en [eiseres] stellen zich allebei op het standpunt dat artikel 3:307 lid 2 BW van toepassing is. Dat is terecht. Van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd als bedoeld in dit artikel is sprake wanneer in de overeenkomst besloten ligt dat opeising niet direct plaats zal vinden. Uit het betoog van [eiseres] volgt dat dit het geval is. Op grond van artikel 3:307 lid 2 BW is de verjaringstermijn van vijf jaar pas gaan lopen op de dag na de datum waarop [eiseres] haar vordering op [verweerder] heeft opgeëist. Als zij een deel van de schuld heeft opgeëist, is op dat moment voor dat deel de verjaring gaan lopen. Dan moet wel duidelijk zijn welk bedrag [verweerder] moest gaan betalen.
3.4.
De advocaat van [eiseres] heeft [verweerder] per e-mail van 5 april 2018 gesommeerd om binnen een termijn van 14 dagen € 34.168 terug te betalen. Dat is een mededeling tot opeising. Volgens [verweerder] heeft [eiseres] haar schuld echter al in e-mails uit de periode 2010-2012 opgeëist en is de verjaringstermijn van vijf jaar uiterlijk in 2012 gaan lopen. De verjaringstermijn is dus volgens hem in 2017 verstreken, zodat [eiseres] geen geld meer van hem kan vorderen op grond van de door haar gestelde overeenkomsten van geldlening. [verweerder] beroept zich hiervoor op de volgende mededelingen in e-mails van [eiseres] :
‘Ik wil je daarom dringend vragen om […] een begin te maken met de aflossing van je
schulden aan mij.’
‘Ik verwacht van jou binnen zeven dagen een lijst van alle bedragen die openstaan en hoe je
denkt deze terug te betalen.’
‘[…] verneem ik graag hoe je je overige schulden aan mij denkt te voldoen.’
3.5.
Geen van deze mededelingen kan worden beschouwd als een opeising van de vordering van € 34.168. In de eerste zijn de woorden ‘een begin… van je schulden’ van belang. Om dat te kunnen beschouwen als de opeising van - in ieder geval - een deel van de totale vordering, moet duidelijk zijn welk bedrag [verweerder] alvast zou moeten betalen. Dat is niet het geval. Zie voor een vergelijkbare situatie Hof Den Haag 23 oktober 2012, BY0945, randnummer 12. En in de laatste twee zinnen is het woord ‘hoe’ van belang. Daarmee wordt geen schuld opgeëist.
3.6.
De conclusie van het voorgaande is dat de verjaringstermijn van de vordering van [eiseres] pas is gaan lopen op 6 april 2018. Nog datzelfde jaar heeft [eiseres] de procedure over de door haar gestelde leningen aan [verweerder] bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. Van verjaring is daarom geen sprake.
Heeft [eiseres] € 34.168 geleend aan [verweerder] ?
3.7.
Het standpunt van [eiseres] komt erop neer dat zij in de periode van 2000 tot en met 2004 diverse overeenkomsten van geldlening met [verweerder] heeft gesloten, die in totaal uitkomen op € 34.168. Voor het bestaan van die leningen wijst [eiseres] op
e-mailcorrespondentie tussen haar en [verweerder] uit de periode van 2010 tot en met 2017, op de schuldbekentenis en op enkele andere documenten. [eiseres] heeft [verweerder] in verschillende e-mails gevraagd om terugbetaling van zijn ‘schulden’. [verweerder] ontkent het bestaan van de door [eiseres] gestelde overeenkomsten van geldlening. Hij wijst op het bestaan van achterstanden in de betaling van kinderalimentatie en op de overeenkomst
tussen [bedrijf 2] en [eiseres] . Als [eiseres] en [verweerder] het in e-mails hadden over bedragen die hij aan [eiseres] verschuldigd was, dan ging het volgens [verweerder] daarover.
3.8.
Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde overeenkomsten van geldlening (met name het rechtsgevolg dat [verweerder] haar € 34.168 moet betalen), rust de bewijslast van het bestaan van de leningen op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)op [eiseres] .
3.9.
[verweerder] ontkent ook ‘stellig’ de echtheid van de handtekening op de schuldbekentenis. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv rust de bewijslast van de stelling van [eiseres] dat de handtekening op de schuldbekentenis van [verweerder] is, ook op [eiseres] . Zij heeft aangeboden dit te bewijzen en in verband daarmee heeft zij de rechtbank gevraagd om een handschriftdeskundige te benoemen.
3.10.
Een handschriftonderzoek kost gemiddeld € 1.500 tot € 2.000. Bij benoeming van een handschriftdeskundige zou [eiseres] die kosten moeten voorschieten. [eiseres] heeft verklaard dat zij alleen een kopie heeft van de schuldbekentenis en dat zij het origineel aan [verweerder] heeft gegeven (die ook dat ontkent). De rechtbank heeft navraag gedaan bij een handschriftdeskundige die regelmatig door deze rechtbank wordt ingeschakeld. Volgens deze handschriftdeskundige is het zonder origineel document ‘heel lastig’ om de vraag te beantwoorden of een handtekening op een document hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van degene die beweerdelijk de handtekening heeft gezet. In dat geval kan namelijk niets worden vastgesteld over de schrijfdruk en de schrijfrichting. Gelet daarop, en op de relatief hoge kosten van een handschriftonderzoek, vindt de rechtbank zo’n onderzoek niet zinvol. Daarom zal de rechtbank geen handschriftdeskundige benoemen.
3.11.
Op de dag van de zitting heeft [eiseres] nog een aantal e-mails tussen haar en [verweerder] in het digitale systeem (KEI) geüpload (producties 18 tot en met 23). [verweerder] heeft er bezwaar tegen dat de rechtbank die stukken betrekt bij de beoordeling van deze zaak. [eiseres] heeft bewijs van haar stellingen aangeboden, onder meer door middel van deze stukken, en heeft de rechtbank gevraagd om in verband daarmee een akte te mogen nemen. De rechtbank staat dit verzoek toe. Het gaat om e-mailcorrespondentie die allang (ook) in het bezit is van [verweerder] , en [verweerder] zal in een antwoordakte mogen reageren op de (nog aan te voeren) stellingen van [eiseres] over deze e-mails. Onder deze omstandigheden wordt [verweerder] niet geschaad in enig redelijk verdedigingsbelang. Van strijd met een goede procesorde is dus geen sprake.
3.12.
[eiseres] zal zich in haar akte in ieder geval moeten uitlaten over de hierna vermelde vragen in 3.13, 3.14, 3.19 en 3.21.
3.13.
In alle overgelegde e-mails heeft [eiseres] nooit een beroep gedaan op de schuldbekentenis en heeft zij nooit een bedrag van € 34.168 genoemd. Waarom niet?
3.14.
[eiseres] stelt niet dat zij na 20 augustus 2005 bedragen heeft geleend aan [verweerder] . In een ongedateerde e-mail, die volgens [eiseres] waarschijnlijk in april 2014 is geschreven, van [eiseres] aan [verweerder] staat (onderdeel van productie 2 van [eiseres] ): ‘
Ik verwacht van jou binnen zeven dagen een lijst van alle bedragen die openstaan en hoe je denkt deze terug te betalen.’ Als er geen schuldbekentenis is, valt deze
vraag te begrijpen. Als er wel een schuldbekentenis is, niet. Welke verklaring heeft [eiseres] ervoor dat zij in april 2014 aan [verweerder] heeft gevraagd om een lijst van alle openstaande bedragen, terwijl dat bedrag volgens haar al in de schuldbekentenis is vastgelegd?
3.15.
Producties 7 en 9 van [eiseres] zijn ongedateerde handgeschreven documenten. Er staan teksten op in het Engels en in het Nederlands. De Engelse teksten zijn geschreven door [verweerder] en de Nederlandse door [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft [verweerder] de Engelse teksten op deze stukken geschreven in het jaar 2000. [verweerder] zegt dat dat mogelijk is. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de Engelse teksten op deze twee documenten in het jaar 2000 door [verweerder] zijn geschreven. Op deze documenten is [eiseres] aangeduid met ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’ en ‘ [eiseres] ’. [verweerder] is aangeduid met de afkorting [afkorting] , dat staat voor [verweerder] Privé. Verder staan hierop ook de eerder genoemde afkorting [bedrijf 2] , en [afkorting] . ‘ [afkorting] ’ zijn [verweerder] en zijn twee partners in [bedrijf 3] , waarbij de [afkorting] staat voor [verweerder] . Dat is de roepnaam van [verweerder] .
3.16.
Op productie 9 heeft [verweerder] zes posten beschreven, waarvan alleen de eerste drie leesbaar zijn voor de rechtbank. Vast staat dat vijf van de zes posten op productie 9 ook beschreven zijn op productie 7. De bedragen zijn in guldens:
‘[…]
1)
5700 - From [naam] to [bedrijf 2] + then on to [afkorting] (saving [afkorting] ) Lening door [bedrijf 2] voor [afkorting]
2)
3000 - From [naam] to [afkorting] to bank for UK trip (onleesbaar
(savings account)
3)
2000 - Cash due to expenses in UK (Hotel costs) (cash to [naam] )
4)
[onleesbaar]
5)
[onleesbaar]
6)
[onleesbaar] […]’
3.17.
Op productie 7 staat het volgende:
‘5700 > return to Savings [afkorting] = [onleesbaar] 3000 > return to Savings [afkorting]
2000 > return to Cash [eiseres] komt van helicopter verkoop
2000 > return to Savings [afkorting] 2939 > return to [eiseres] bank
Ik v uit mijn bankrek.
------ 15.639
5700= = [naam] > [bedrijf 2] > [afkorting]
traveller or loan
3000= [naam] > [naam] PriVe > Bank
UK trip’
3.18.
Productie 8 van [eiseres] is een bankafschrift van [eiseres] van 19 juni 2000, waarop staat dat een bedrag van ƒ 2.939,51 is overgemaakt naar Swissair. Met de hand is daarop geschreven ‘ticket [verweerder] ’. Volgens [eiseres] heeft zij toen een vliegreis van [verweerder] betaald. [verweerder] heeft dat niet weersproken, zodat het vast staat.
3.19.
Naar aanleiding van de producties 7 tot en met 9 heeft de rechtbank de volgende vragen:
a) Wat is bedoeld met ‘return to Savings [afkorting] ’ bij 5700 en 3000 en 2000 (de tweede
vermelding van 2000 op productie 7)?
b) Wat is bedoeld met ‘cash to [naam] ’ bij post 3 op productie 9 (2000) en ‘return to Cash [naam] ’ bij de eerste vermelding van 2000 op productie 7, en met ‘return to [eiseres] bank’ bij 2939 op productie 7?
c) Wat is bedoeld met ‘traveller or loan’ onder de tweede vermelding van 5700 op productie 7?
d) Onderdeel van de totale vordering van [eiseres] van € 34.168 is het op productie 7 vermelde totaalbedrag van ƒ 15.639. Van dat bedrag maakt onderdeel uit het bedrag van ƒ 5.700, waarvan op productie 9 is vermeld dat [eiseres] (‘ [naam] ’) dat geleend heeft aan [bedrijf 2] (en niet aan [verweerder] privé). Waarom moet er toch vanuit worden gegaan dat [eiseres] ƒ 5.700 heeft geleend aan [verweerder] ?
e) Is het bedrag dat op de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] is vermeld als geleend bedrag (€ 5.200) in één keer in november 2007 of op een eerdere datum verstrekt, of is het de optelsom van diverse bedragen die eerder op verschillende tijdstippen door [eiseres] aan [bedrijf 2] zijn geleend?
f) Maakt het bedrag van ƒ 5.700, dat [eiseres] in 2000 aan [bedrijf 2] heeft geleend, onderdeel uit van het bedrag van € 5.200 in de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] ?
3.20.
Productie 15 van [eiseres] is een door [eiseres] met de hand geschreven document, waarop onder meer staat:

Van [verweerder] en [afkorting] tegoed[rechtbank: ‘ [verweerder] ’ is [verweerder] ]’:
[…]
*auto betaald € 4000,= ± Febr ’04 […]’
In een e-mail van [eiseres] aan [verweerder] van 4 april 2011 staat (productie 18 van [eiseres] ):

Ik denk niet dat je advocate je schulden voor je gaat afbetalen. Dus nogmaals de vraag: wanneer kan ik de terugbetaling verwachten van de lening ad 4000,= voor je auto en 700,= voor de reis naar [land] t.b.v. de begrafenis van je vader?
En in een e-mail van [eiseres] aan [verweerder] van 1 mei 2017 staat (productie 22 van [eiseres] ):

Graag een reactie op de e-mails die ik je gestuurd heb m.b.t de openstaande bedragen:
Alimentatie auto
ticket lening.’
3.21.
Als getuige heeft [verweerder] onder meer verklaard:
‘We leefden samen en we betaalden dingen voor elkaar. [eiseres] had meer geld dan ik,
maar van leningen is geen sprake.’
Volgens [verweerder] heeft [eiseres] dus dingen voor hem betaald, zonder dat het de bedoeling was dat [verweerder] die ooit zou terugbetalen aan [eiseres] . Tussen samenlevende partners is dat niet ongebruikelijk. Gelet daarop, op het ontbreken van enige vermelding in de overgelegde e-mails van een vordering van € 34.168 en gelet op de stukken die zijn genoemd in 3.16 tot en met 3.18 en in 3.20, in hun samenhang bezien, houdt de rechtbank rekening met de volgende mogelijkheid:
- [eiseres] heeft € 4.700 aan [verweerder] (in privé) geleend voor een auto en de begrafenis
van zijn vader.
  • Andere uitgaven van [verweerder] die door [eiseres] zijn betaald hoeft [verweerder] niet terug te betalen of heeft hij al terugbetaald.
  • Met ‘lening’ in de e-mail van 1 mei 2017 (zie 3.20) is bedoeld de schuld van [bedrijf 2] aan [verweerder] op grond van de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] .
  • [eiseres] heeft dus nog € 4.700 (hoofdsom) van [verweerder] te vorderen.
Klopt deze redenering?
3.22.
Na ontvangst van de antwoordakte van [verweerder] zal de rechtbank de zaak verder beoordelen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat [eiseres]
binnen vier wekenna de bekendmaking van deze beslissing een akte in moet dienen over haar producties 18 tot en met 23 en over de vragen in 3.13, 3.14, 3.19 en 3.21 van dit vonnis, waarna [verweerder] uiterlijk vier weken later een antwoordakte moet indienen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019. Het is digitaal ondertekend op het voorblad.
Coll: HvW/4232