ECLI:NL:RBMNE:2019:511

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
16/659392-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in Utrecht

Op 12 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juni 2018 in Utrecht een poging tot doodslag heeft gepleegd op [slachtoffer 1] door hem met een mes in de borst te steken. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, een behandeling en een contactverbod met de aangevers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte tijdens de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659392-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] (Syrië),
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Esserheem.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 september 2018 en 29 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen mr. M. Landsman, advocaat te Utrecht, bepaaldelijk gemachtigd namens verdachte, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.
Verdachte heeft afstand gedaan van het recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Op de afstandsverklaring is bij de persoonsgegevens ingevuld: [verdachte] (
in plaats van [verdachte] )en [geboortedatum] (
in plaats van [geboortedatum]1999. De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven dat de gegevens van verdachte bij aankomst in Nederland onjuist geregistreerd zijn en dat de gegevens op de afstandsverklaring de juiste gegevens zijn. De rechtbank zal uitgaan van de persoonsgegevens van verdachte zoals hij is gedagvaard.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 juni 2018 te Utrecht:
Feit 1
Primair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] te steken/snijden/slaan, dan wel
Subsidiair:aan die [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] te steken/snijden/slaan, dan wel
Meer subsidiair:heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] te steken/snijden/slaan, dan wel
Meest subsidiair:[slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] te steken/snijden/slaan.
Feit 2
Primair:op de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door hen (meermalen) met (gebalde) vuist te slaan in het gezicht en door die [slachtoffer 3] tegen te houden en weg te duwen, dan wel
Subsidiair:in vereniging met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk heeft mishandeld door hen (meermalen) met (gebalde) vuist te slaan in het gezicht en door die [slachtoffer 3] tegen te houden en weg te duwen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte de aangever met een groot mes heeft gestoken, waardoor de aangever een steekwond heeft opgelopen in zijn rechterborst die met acht hechtingen moest worden gedicht. Op grond van de algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat, omdat het bovenlichaam een plek is waar zich vitale organen bevinden, het steken op deze plek met een dergelijk mes kan leiden tot de dood.
Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte en zijn vriend [A] samen tegen de broers [broers] op de openbare weg geweld hebben gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde. Ook is vrijspraak bepleit van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] . De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] kunnen wel worden bewezen, aldus de verdediging.
Met betrekking tot de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Volgens de raadsman heeft de verdachte nooit het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het doden van de heer [slachtoffer 1] gehad. Bovendien valt de slaande beweging met het mes niet te kwalificeren als een zodanige beweging dat hiermee de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel werd aanvaard. De kans dat de verdachte door zijn handelen vitale delen van het lichaam van de heer [slachtoffer 1] zou raken, acht de verdediging klein. Indien de rechtbank een andere mening is toegedaan verzoekt de raadsman het onderzoek ter terechtzitting aan te houden, om een deskundige aan te wijzen die nader onderzoek kan doen naar specifiek deze slaande beweging met het mes en de aannemelijke gevolgen qua letsel die aan deze slag te verbinden zijn.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman betoogd dat het als gevolg van de handeling van verdachte ontstane letsel niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Met betrekking tot de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van het in vereniging plegen van geweld nu de verdachte zonder overleg en afstemming met [A] [slachtoffer 2] heeft geslagen. De eventuele samenwerking met [A] was niet dusdanig intensief dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van zowel het onder 2 primair als het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [slachtoffer 3] geweld is aangedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde [1]
Op 2 juni 2018 doet [slachtoffer 1] aangifte bij de politie. Hij verklaart daar het volgende [2] :
“Mijn twee zoons waren vandaag in Utrecht (…). Ze waren in bakkerij [bakkerij] aan de Kanaalstraat. (…) Ik ging samen met mijn zoons [bakkerij] binnen (…). Ik zag (…) dat [verdachte] binnen kwam (…). Ik zag dat [verdachte] naar de achterzijde van de winkel liep (…). Ik zag dat hij het mes waarmee je het vlees van de shoarma rol snijdt, pakte en deze met zijn rechterhand boven zijn schouder hield. Ik zag dat hij mijn richting op kwam lopen. (…) Ik zag toen dat [verdachte] op een afstand van ongeveer 1 meter van mij stond en uithaalde met het mes van boven naar beneden. Ik stapte snel naar achteren waardoor ik het mes ontweek. Ik zag later dat ik door het mes op mijn rechterborst was geraakt. Ik had een snee van ongeveer 6-8 centimeter. Ik heb later in het ziekenhuis 8 hechtingen gekregen om de wond te dichten. [3]
Op 4 juni 2018 wordt er door de politie medische informatie opgevraagd aangaande het slachtoffer [slachtoffer 1] . In de geneeskundige verklaring is het volgende te lezen [4] :
“ [slachtoffer 1] . (…) Steekwond thorax. Gering uitwendig bloedverlies. (…) Hechten wond thorax.”
Op 21 juni 2018 ontvangt de politie van de behandeld chirurg aanvullende medische informatie aangaande het slachtoffer [slachtoffer 1] [5] :
“Het betrof een (…) wond van ongeveer 7 centimeter. Deze is gehecht met een doorlopende hechting.”
De verdachte verklaart over het incident op 2 juni 2018 het volgende [6] :
“V: wat is er gisteren gebeurd? (…)
[verdachte] : (…) [A] belde mij op (…) en vertelde dat hij in de bakkerij [bakkerij] was (…). Ik ben daar naar toe gegaan en ben de bakkerij binnen gegaan. [7] (…) Ik rende naar achteren en haalde het grote shoarmames. Ik raakte die man met het grote shoarmames op zijn borst rechts. [8]
4.3.2.
Bewijsoverweging feit 1 primair
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een poging tot doodslag niet kan worden bewezen omdat het (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (Hoge Raad 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met een groot en lang (shoarma)mes in zijn rechterborst heeft gestoken/gesneden. Naar algemene ervaringsregels had dit tot de dood van aangever kunnen leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Het mes is door de kleding en de huid van aangever gegaan en er is een steekwond van zeven centimeter ontstaan, die in het ziekenhuis gehecht moest worden. Indien aangever zijn (boven)lichaam niet naar achteren zou hebben bewogen, hadden de gevolgen heel anders kunnen zijn.
De gedraging van verdachte, namelijk het steken/snijden met een shoarmames in de borst van aangever, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door voornoemde gedraging van verdachte het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om een deskundige in te schakelen die nader onderzoek kan doen naar de aannemelijke gevolgen qua letsel die aan het handelen van verdachte te verbinden zijn, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht zich gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen voldoende voorgelicht en geïnformeerd om daarover een oordeel te kunnen geven. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige wordt afgewezen nu de noodzaak daartoe ontbreekt.
4.3.3.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde [9]
[slachtoffer 2] verklaart tegenover de rechter-commissaris het volgende over het incident op 2 juni 2018 in Utrecht [10] :
“Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) was met iemand die [A] heet. (…) Hij heeft toen gezegd: “Wil je een oplossing vinden dan gaan we de steeg in”. [11] Hij vroeg hierom, hij ging erin, mijn broer en ik. Degene die [A] heet liep ook achter ons aan. (…)
RC: U zegt toen dat u werd geslagen? [slachtoffer 2] : Ja. (…) Ik had niet verwacht dat hij mij zou aanvallen. (…) Ik had niet verwacht dat hij mij ging slaan. (…) Ik was aan het bloeden. [12] Ik bloedde aan mijn neus en mijn beugel was gebroken. Ik had een gezwollen oog en mijn lip was gescheurd. [13]
Het broertje van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , verklaart hierover ook bij de rechter-commissaris [14] :
“ [verdachte] stond samen met [A] buiten bij de kapperszaak. (…) Hij zei tegen mijn broer: “(…) loop maar mee”. (…) Hij liep eerst en daarna mijn broer. Ik liep achter mijn broer aan. [A] was er ook bij. (…) Toen wij de straat inliepen draaide [verdachte] gelijk om en gaf een klap aan mijn broer. [15] (…) Toen hij mijn broer sloeg (…) heeft [A] mij tegen de muur geduwd en mij geslagen op mijn oog, omdat hij niet wilde dat ik mijn broer ging helpen.” [16]
De politie ziet [slachtoffer 3] op 2 juni 2018 en schrijft op [17] :
“Ik zag dat aangever een lichte zwelling rondom zijn rechter oog had en dat dit iets verkleurd was.” [18]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard [19] :
“ [verdachte] : Ik stond bij de kapperszaak te roken en op dat moment stond [A] bij mij. [A] liep met mij mee. [A] (…) hield de jongste broer tegen. [20]
V: Op welke plekken heb jij [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) allemaal geslagen?
[verdachte] : (…) als eerste op zijn gezicht en als tweede en derde op zijn lijf en de laatste was op zijn kaak. Hierdoor viel hij op de grond. (…) De jongste broer was aan het schreeuwen. Hij werd vastgehouden door [A] . Dat jongste broertje schreeuwde dat hij zijn broer wilde helpen.” [21]
4.3.4.
Bewijsoverweging feit 2 primair
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld, omdat er geen sprake was van opzettelijk samenwerken tot het verrichten van de gedragingen.
De rechtbank stelt voorop dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking in vergelijkbare zin geldt indien het medeplegen een bestandsdeel vormt van de delictsomschrijving, zoals bij openlijk geweld het geval is met ‘in vereniging’. Er moet dus worden nagegaan of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld. Ook moet vaststaan dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het in vereniging plegen van openlijk geweld.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. Zowel aangever [slachtoffer 2] als aangever [slachtoffer 3] verklaren dat zij samen met de verdachte en met [A] een straatje inliepen. De verdachte liep voorop, gevolgd door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [A] . Toen zij het straatje in waren gelopen, sloeg de verdachte [slachtoffer 2] meerdere malen op zijn gezicht. Toen het broertje van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , wilde ingrijpen en zijn broer wilde helpen, hield [A] hem tegen en duwde hem tegen de muur. Vervolgens sloeg [A] [slachtoffer 3] op zijn oog.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde feiten en omstandigheden naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte en [A] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte en [A] door te handelen als hiervoor weergegeven elkaar gefaciliteerd in het plegen van geweld jegens de broers [broers] en hebben zij daarom in vereniging geweld gepleegd tegen hen. Het opzet van verdachte, zo leidt de rechtbank af uit het samen met [A] het straatje ingaan en de daarna volgende handelingen van verdachte, was daar ook op gericht.
De rechtbank komt zodoende tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het verweer van de verdediging dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer 3] geweld is aangedaan, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.Primair

op 2 juni 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in de rechterborst heeft gestoken/gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

2.Primair

op 2 juni 2018 te Utrecht openlijk, te weten op de openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
, welk geweld bestond uit
- het meermalen slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] , en
- het slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] , en
- het tegenhouden/wegduwen van die [slachtoffer 3] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1.primair

Poging tot doodslag

2.primair

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Ten aanzien van feit 1
7.1
Beroep op noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 1 niet strafbaar is omdat sprake is van noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat duidelijk sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Aangever [slachtoffer 1] , zijn twee zonen en zijn twee vrienden versperden de weg naar buiten en bedreigden verdachte. Verdachte is ook door [slachtoffer 1] geslagen en geschopt. Verdachte heeft, met zijn gedraging, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding is volgens de verdediging het onmiddellijk gevolg geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van een noodweersituatie, zodat reeds om die reden een beroep op noodweerexces niet kan slagen. Er is geen sprake van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen. Verdachte en aangever hebben bewust de confrontatie met elkaar opgezocht. Het handelen van verdachte komt niet over als verdedigend maar als aanvallend. Verdachte handelde bovendien niet proportioneel door aan de haal te gaan met een groot shoarmames. Tot slot had verdachte anders kunnen en moeten handelen. Hij had zich in de winkel kunnen terugtrekken of hij had kunnen volstaan met het tonen van het mes.
7.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op grond van de (stills van de) camerabeelden van de bakkerij stelt de rechtbank vast dat de verdachte de bakkerij komt binnengelopen en door aangever en omstanders wordt tegengehouden wanneer hij weer richting de uitgang wil lopen. Te zien is dat zowel door aangever als door een omstander fysiek geweld wordt gebruikt tegen en in de richting van de verdachte. De verdachte bevindt zich op dat moment achterin de bakkerij, vlakbij de keuken. Uit het dossier volgt dat deze keuken geen (nood)uitgang heeft. De enige manier voor de verdachte om weg te komen is via de entree aan de voorzijde van de bakkerij, maar deze weg is afgesloten omdat aangever en zijn zoons en vrienden daar staan. Uit het dossier volgt ook dat er veel wordt geschreeuwd en de rechtbank acht het ook aannemelijk dat er bedreigende teksten richting verdachte zijn geuit. Op het moment dat de verdachte wordt belaagd door de groep, pakt hij een mes van de werkbank en haalt hiermee uit naar aangever.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hierbij niet proportioneel heeft gehandeld door een mes te pakken en hiermee uit te halen. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. In dat geval wordt de verdachte verontschuldigd van zijn buitenproportionele noodweerhandeling. Voor het kunnen slagen van een dergelijk beroep is vereist dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat hiervan bij de verdachte sprake is geweest. De enkele verklaring van verdachte dat hij – als gevolg van hetgeen zich voorafgaand aan zijn handelen in de bakkerij heeft afgespeeld – “boos” en naar hij later verklaart “angstig” was, biedt hiertoe onvoldoende steun.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij Kade 17 en een contactverbod met de drie aangevers: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (met uitzondering van contact onder regie van de reclassering in verband met een eventueel mediationtraject).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Indien de rechtbank meent dat de verdachte strafbaar is voor feit 1 en feit 2 dan verzoekt de raadsman geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is, gezien de feiten en omstandigheden, te verstrekkend en zal de verdachte geen goed doen. Ook de reclassering ziet volgens de raadsman de inhoudelijke meerwaarde van een detentie niet. De raadsman verzoekt hierom de oplegging van een taakstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel alwaar de bijzondere voorwaarden als opgenomen in het reclasseringsadvies aan verbonden kunnen worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met een ander de broers Halwani tegen het gezicht te slaan. Vervolgens heeft verdachte de vader van de broers, [slachtoffer 1] , met een mes in zijn borst gestoken/gesneden. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers.
Dergelijke buitengewoon ernstige feiten rechtvaardigen de oplegging van een langdurige (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de poging tot doodslag is gepleegd bij het bepalen van de strafmaat betrokken. Verdachte heeft weliswaar op volstrekt ontoelaatbare en grensoverschrijdende wijze het recht in eigen hand genomen maar uit het dossier blijkt ook dat daaraan voorafgaand sprake was van een conflict tussen verdachte en aangever, waarbij aangever en een vriend van aangever de confrontatie met verdachte hebben opgezocht, waardoor de aangever debet is geweest aan de escalatie van de situatie. De rechtbank ziet daarin aanleiding om bij de straftoemeting in voor verdachte gunstige zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen in vergelijkbare zaken.
Dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld zal noch in het voordeel, noch in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
De psycholoog die de verdachte heeft onderzocht schrijft in het rapport (van 13 augustus 2018) dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de ten laste gelegde feiten de verdachte geheel kunnen worden toegerekend. Zij schat het recidiverisico laag in. Om de verdachte nog wat extra ondersteuning te bieden, acht de psycholoog toezicht door de reclassering wel gewenst.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Daarbij worden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling bij Kade 17 en een contactverbod met de aangevers opgelegd, zoals door de reclassering in haar rapportage van 3 september 2018 is geadviseerd.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.021,23, bestaande uit de schadeposten:
  • Shirt € 45,00
  • Hemd € 6,00
  • Reparatie telefoon € 80,00
  • Eigen risico zorgverzekering € 375,00
  • Reiskosten € 15,23
  • Immateriële schade € 4.500,00
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij maar heeft verzocht de hoogte van de gevorderde immateriële schade te verminderen.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten ‘shirt’ en ‘hemd’ niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu de benadeelde partij zichzelf in de situatie heeft gebracht die tot een confrontatie heeft kunnen leiden. Dat er een risico is dat hierbij een kledingstuk kapot gaat is aanmerkelijk. Bovendien is het niet aannemelijk dat de telefoon is beschadigd als gevolg van het handelen van de verdachte, nu de benadeelde partij niet op de grond is gevallen maar rustig is gaan zitten en vervolgens is gaan liggen. De post ‘reparatie telefoon’ moet daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing om het gestelde geestelijke letsel vast te stellen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten:
  • shirt (€ 45,-);
  • hemd (€ 6,-);
  • eigen risico zorgverzekering (€ 375,-); en
  • reiskosten (€ 15,23)
komt geheel voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht, voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het verzoek om vergoeding van de reparatiekosten voor de telefoon is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij wordt in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden door benadeelde partij [slachtoffer 1] en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aldus tot het bedrag van
€ 1.441,23 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.441,23, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.799,30, bestaande uit de schadeposten:
  • Shirt € 145,00
  • Tasje € 100,00
  • Tandarts kosten € 54,30
  • Immateriële schade € 1.500,00
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij maar heeft verzocht de hoogte van de gevorderde immateriële schade te verminderen.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten ‘shirt’ en ‘tasje’ niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu niet kan worden vastgesteld dat de kleding en het tasje daadwerkelijk beschadigd zijn geraakt door het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing om het gestelde geestelijke letsel vast te stellen.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De tandartsfactuur die als onderbouwing bij de vordering is gevoegd is niet duidelijk. Er worden verschillende data genoemd en er wordt gerefereerd aan een behandelplan van 8 maart tot en met 26 april 2017.Het vaststellen van de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘tandartskosten’ levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het verzoek om vergoeding van het shirt en het tasje is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij wordt in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden door benadeelde partij [slachtoffer 2] en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 50,00.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aldus tot het bedrag van
€ 50,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 50,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.3
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.816,00, bestaande uit de schadeposten:
  • Jas € 85,00
  • Tandarts kosten € 231,90
  • Immateriële schade € 1.500,00
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij maar heeft verzocht de hoogte van de gevorderde immateriële schade te verminderen.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de vordering bepleit vanwege de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde onderdelen die zien op [slachtoffer 3] .
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de posten ‘jas’ en ‘tandartskosten’ niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken vanwege het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing om het gestelde geestelijke letsel vast te stellen.
9.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Het verzoek om vergoeding van de jas en de tandartskosten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij wordt in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden door benadeelde partij [slachtoffer 3] en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 50,00.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] aldus tot het bedrag van € 50,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 50,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte (gedurende de proeftijd):
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van het Leger de Heils op het adres Zeehavenkade 30, 3526 LC Utrecht zal melden, en dit blijft doen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Kade 17 of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] ( [1971] ), [slachtoffer 2] ( [2000] ) en [slachtoffer 3] [2003] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.441,23 (zegge: duizend vierhonderdeenenveertig euro en drieëntwintig cent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.441,23 (zegge: duizend vierhonderdeenenveertig euro en drieëntwintig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 24 (vierentwintig) dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 50,00 (zegge: vijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 (één) dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 50,00 (zegge: vijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 (één) dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
M. Eversteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1.Primair

hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechterborst, althans het
bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, althans geslagen, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(steekverwonding in/aan de rechterborst), heeft toegebracht, door voornoemde
[slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in die
rechterborst, althans het bovenlichaam te steken/snijden, althans te slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
[slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
rechterborst, althans het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, althans
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in die rechterborst, althans het bovenlichaam
heeft gestoken/gesneden, althans geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.Primair

hij op of omstreeks 2 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de
Kanaalstraat en/of de Riouwstraat, in elk geval op of aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
, welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist slaan in/tegen het
gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] , en/of
- het meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist slaan in/tegen het
gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] , en/of
- het tegenhouden/wegduwen van die [slachtoffer 3] ;

art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft
mishandeld door
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist in/tegen
het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen, en/of
- die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist
in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen, en/of
- die [slachtoffer 3] tegen te houden/weg te duwen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 september 2018, onderzoek 31KRAB18, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 210. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, 2 juni 2018, pagina’s 39 t/m 41.
3.Proces-verbaal van aangifte, 2 juni 2018, pagina 40.
4.Een geschrift te weten een geneeskundige verklaring van de arts, d.d. 7 juni 2018, pagina 61.
5.Een geschrift te weten een e-mail van dr. [B] met daarin medische informatie, d.d. 21 juni 2018, pagina 66.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2018, pagina’s 143 t/m 146.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2018, pagina 144.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2018, pagina 145.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 september 2018, onderzoek 31KRAB18, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 210. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 8 november 2018, pagina 1 t/m 7.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 2.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 3.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 4.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 8 november 2018, pagina 1 t/m 7.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 2.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 3.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , d.d. 2 juni 2018, pagina’s 25 t/m 31.
18.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 28.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 3 juli 2018, pagina’s 149 t/m 170.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p, 151.
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p, 153.