ECLI:NL:RBMNE:2019:5054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
7372329 UC EXPL 18-13302
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Redelijk loon voor het geven van cursussen door de Stichting Wetenschap en Onderwijs Musculoskeletal Medicine aan de Vereniging Nederlandse Vereniging van Artsen voor Orthomanuele Geneeskunde

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan over een geschil tussen de Stichting Wetenschap en Onderwijs Musculoskeletal Medicine en de Vereniging Nederlandse Vereniging van Artsen voor Orthomanuele Geneeskunde. De Stichting vorderde een redelijk loon voor de cursussen die zij in opdracht van de Vereniging heeft gegeven. De procedure begon met een tussenvonnis op 29 mei 2019, waarin werd vastgesteld dat er geen vaststellingsovereenkomst was, maar wel een overeenkomst van opdracht uit 2011. De Vereniging had een groot deel van de facturen van de Stichting niet betaald, wat leidde tot de vordering van de Stichting voor een bedrag van € 20.361,25, inclusief buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de eisvermeerdering van de Stichting toegestaan en geoordeeld dat de Vereniging nog € 11.363,63 aan de Stichting moet betalen. De rechter heeft vastgesteld dat de Stichting recht heeft op een vergoeding van € 91 per uur voor de gegeven lessen en dat de voorbereidingstijd voor de cursussen ook vergoed moet worden. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de Stichting recht heeft op een redelijke beloning voor haar werkzaamheden, die in totaal is vastgesteld op € 24.773,91. Na aftrek van het al betaalde bedrag van € 13.410,28 resteert een vordering van € 11.363,63.

Daarnaast heeft de kantonrechter de Vereniging veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7372329 UC EXPL 18-13302 JvdB/866
Vonnis van 30 oktober 2019
inzake
de Stichting
Stichting Wetenschap en Onderwijs Musculoskeletal Medicine,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen de Stichting,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.B. Hillebrand,
tegen:
de Vereniging
Nederlandse Vereniging van Artsen voor Orthomanuele Geneeskunde, h.o.d.n. Nederlandse Vereniging van Artsen voor Musculoskeletale Geneeskunde,
gevestigd te Bilthoven,
verder ook te noemen de Vereniging,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.C. Beijering-Beck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 mei 2019
  • de akte van de Stichting van 24 juli 2019
  • de antwoordakte van de Vereniging van 4 september 2019
  • de akte uitlaten producties van de Stichting van 2 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De gang van zaken tot nu toe

2.1.
In het tussenvonnis van 29 mei 2019 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter geoordeeld dat de Stichting en de Vereniging geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, maar dat zij in 2011 wel een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Daarbij hebben zij geen afspraak gemaakt over de door de Vereniging aan de Stichting te betalen vergoedingen voor de werkzaamheden van de Stichting, bestaande uit het in opdracht van de Vereniging voorbereiden en geven van cursussen. De Vereniging heeft een groot deel van het totale door de Stichting gefactureerde bedrag niet betaald. De kantonrechter heeft de Stichting opgedragen om antwoord te geven op de vraag of zij bedoeld heeft om een subsidiaire vordering van € 14.000 in te stellen voor de werkzaamheden die zij voor de Vereniging heeft verricht. Voor het geval het antwoord op die vraag bevestigend luidt moest de Stichting meedelen of zij die vordering handhaaft of dat zij meent op een lager bedrag recht te hebben. Daarbij moest de Stichting onderbouwen wat volgens haar een gebruikelijk of redelijk loon was.
2.2.
In haar akte van 24 juli 2019 heeft de Stichting meegedeeld dat de hiervoor bedoelde subsidiaire vordering in de dagvaarding kan worden gelezen, en heeft zij haar eis vermeerderd. De eisvermeerdering bestaat eruit dat zij in plaats van een hoofdsom van
€ 14.000 nu een hoofdsom van € 20.361,25 vordert, en € 978,61 in plaats van € 875 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag van € 20.361,50 bestaat uit
€ 19.670,79, dat volgens de Stichting een redelijk loon is voor haar nog niet betaalde werkzaamheden, vermeerderd met een reiskostenvergoeding van € 690,46. Daarnaast heeft de Stichting haar eis verminderd doordat zij geen wettelijke handelsrente meer vordert over de buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
In haar antwoordakte verzoekt de Vereniging de kantonrechter om de eisvermeerdering niet toe te staan wegens strijd met de goede procesorde. Daarnaast neemt de Vereniging het standpunt in dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Volgens de Vereniging heeft zij al een redelijk loon aan de Stichting betaald doordat zij in totaal
€ 13.410,28 naar de Stichting heeft overgemaakt.

3.De verdere beoordeling

Het bezwaar tegen de eisvermeerdering wordt afgewezen

3.1.
Het bezwaar van de Vereniging tegen de eisvermeerdering wordt afgewezen. De Stichting mag op grond van artikel 130 Wetboek burgerlijke rechtsvordering haar eis vermeerderen totdat een eindvonnis is gewezen, tenzij sprake is van strijd met een goede procesorde. Van dat laatste is geen sprake omdat de Vereniging de gelegenheid heeft gekregen om inhoudelijk verweer te voeren tegen de nieuwe stellingen van de Stichting, en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt.
3.2.
Overigens had het voor de uitkomst van deze procedure niet uitgemaakt als het bezwaar was toegewezen, want de toe te wijzen hoofdsom is lager dan € 14.000 (zie hierna).
De hoogte van het redelijk loon
3.3.
De Vereniging heeft de factuur van de Stichting voor de werkzaamheden die zij heeft verricht voorafgaand en tijdens de startweek van 13 tot en met 16 september 2011 betaald. Zij vindt dat de Stichting recht had op dat bedrag. Daarom staat in deze procedure de vraag centraal wat een redelijke beloning is voor de werkzaamheden die de Stichting na de startweek heeft verricht. Daarbij gaat het om de (voorbereiding van de) negen cursussen die hebben plaatsgevonden in de periode van 9 december 2011 tot en met 13 april 2013. Voor die werkzaamheden heeft de Stichting in totaal € 33.771,53 aan de Vereniging gefactureerd, en de Vereniging heeft daarvoor in totaal € 13.410,38 betaald, wat volgens haar het redelijk loon is voor alle werkzaamheden van de Stichting na de startweek. Het verschil bedraagt
€ 20.361,15 (zie 2.2).
3.4.
De Vereniging en de Stichting zijn het er over eens dat de Stichting voor de door haar docenten gegeven lessen tijdens de cursussen recht heeft op een vergoeding van € 91 per uur. Zij zijn het met name niet eens over de hoogte van de vergoeding voor de voorbereiding van die lessen, waaronder het door de Stichting opstellen van het cursusmateriaal.
3.5.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij, in overeenstemming met de tekst van de (door de Vereniging opgestelde maar nooit ondertekende) conceptovereenkomst, voor elk uur les vier uur aan voorbereiding mocht declareren, ook voor € 91 per uur. Op haar facturen is dat tot uitdrukking gebracht door per cursus evenveel uren voor de voorbereiding te vermelden als het aantal lesuren, maar dan tegen vergoeding van € 364 (4 x € 91) per uur voorbereiding. Voor een cursus waar de Stichting bijvoorbeeld zes uur les heeft gegeven, heeft zij op haar factuur zes uur voorbereiding vermeld, waarvoor zij € 2.184 in rekening heeft gebracht (6 x 4 x € 91).
3.6.
De Vereniging vindt het redelijk om ervan uit te gaan dat voor één uur les één uur voorbereiding nodig was, tegen vergoeding van € 91 per uur voorbereiding. Volgens de Vereniging heeft de Stichting dus voor een cursus waarvoor zij zes uur les heeft gegeven, recht op € 546 (6 x € 91). De Vereniging betoogt hierover het volgende. De tarieven in de conceptovereenkomst hingen samen met de voorwaarden van de Vereniging dat zij het auteursrecht op het cursusmateriaal zou krijgen en dat de samenwerking vijf jaar zou duren. Die termijn was nodig om alle kosten terug te kunnen verdienen. De Stichting wilde zich echter niet vastleggen voor de duur van vijf jaar en stelde ook als eis dat zij het auteursrecht kreeg op het (door haar te maken) cursusmateriaal. Het gevolg hiervan was dat de conceptovereenkomst niet is ondertekend, zodat een beloning ter hoogte van € 364 per uur voorbereiding niet redelijk is. Een vergoeding van € 91 per uur voorbereiding is dat wel. De Vereniging vergoedde in die periode namelijk aan andere docenten dan die van de Stichting één uur voorbereiding voor één uur les, tegen € 91 per uur voorbereiding.
3.7.
De Vereniging heeft in haar akte aan de hand van haar producties 8 en 9 verduidelijkt op grond waarvan zij meent dat € 13.410,28 een redelijke beloning is. Uitgaande van a) een vergoeding van € 91 per gegeven lesuur, b) € 91 per uur voorbereiding, c) € 91 per uur voor een dagvoorzitter van de Stichting, en d) een vergoeding voor alle door de Stichting gedeclareerde reiskosten, had de Stichting volgens haar recht op € 13.410,28. Dat bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
reiskosten € 1.170,78
dagvoorzitter € 2.184,00
lesuren € 5.027,75
voorbereiding
€ 5.027,75
Totaal € 13.410,28
3.8.
Omdat de Vereniging al een bedrag van € 9.762,32 aan de Stichting had betaald (de facturen voor de cursussen van 9-10 december 2011 en 15 december 2012) heeft zij aanvullend in juli 2014 € 3.647,96 betaald. In totaal heeft de Vereniging dus € 13.410,28 aan de Stichting betaald, en omdat zij meent dat dat een redelijke beloning is stelt zij zich op het standpunt stelt dat de Stichting niets meer van haar heeft te vorderen.
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de Vereniging nog € 11.363,63 exclusief rente en kosten aan de Stichting moet betalen. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.10.
Tegen het standpunt van de Stichting pleiten de argumenten van de Vereniging. De Vereniging had voorgesteld dat de Stichting voor elk uur les vier uur voorbereiding mocht declareren, op voorwaarde dat zij het auteursrecht op het cursusmateriaal kreeg. Dat heeft zij niet gekregen, en dat maakt verschil. En daarnaast had de Vereniging aan dat voorstel de voorwaarde verbonden dat partijen vijf jaar met elkaar gingen samenwerken. Ook dat heeft de Vereniging niet ‘gekregen’.
3.11.
Voor het standpunt van de Stichting pleit dat aannemelijk is dat de docenten van de Stichting meer voorbereidingstijd dan één uur voor elk uur les nodig hebben gehad. De kantonrechter licht dit als volgt toe. Gelet op de tekst van de conceptovereenkomst zijn partijen er voor de start van de werkzaamheden van de Stichting kennelijk vanuit gegaan dat voor één uur les die nog niet eerder was gegeven en waarvoor het cursusmateriaal nog moest worden gemaakt, vier uur voorbereiding nodig zou zijn. Voor een les die eerder al was gegeven, zou de Stichting op grond van de conceptovereenkomst één uur voorbereiding per lesuur mogen declareren. Dat onderscheid is logisch: de voorbereiding van een nieuwe cursus vraagt meer tijd dan de voorbereiding van een cursus die eerder al is gegeven. In het laatste geval kan de docent namelijk gebruik maken van bestaand cursusmateriaal, en heeft hij al ervaring met het geven van die les. De declaraties waar het in deze procedure om gaat hebben allemaal betrekking op nieuwe, nog niet eerder gegeven cursussen.
3.12.
Voor het standpunt van de Stichting pleit ook dat de Vereniging in 2016, tijdens de schikkingsonderhandelingen die hebben geleid tot de conceptvaststellingsovereenkomst, nog bereid was om de Stichting € 14.000 te betalen. Dat bod zag op het toen nog openstaande bedrag van € 20.361,50, dat vrijwel geheel betrekking had op de voorbereiding van de cursussen. Aan dat bod verbond de Vereniging weliswaar de voorwaarde dat het auteursrecht aan haar werd overgedragen, maar zij heeft niets gezegd over wat het auteursrecht volgens haar waard is. De kantonrechter vindt het aannemelijk dat slechts een gedeelte van het bod van € 14.000 zag op het auteursrecht.
3.13.
De argumenten afwegend vindt de kantonrechter het redelijk om ervan uit te gaan dat de Stichting voor elk uur les recht heeft op vergoeding van tweeëneenhalf uur voorbereiding, en dat elk uur voorbereiding moet worden vergoed met € 91.
3.14.
Om de hoogte van het redelijk loon te bepalen heeft de kantonrechter de facturen van de Stichting vergeleken met het overzicht dat de Vereniging heeft overgelegd als productie 8. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld welke vergoeding de Stichting voor elk van haar werkzaamheden al heeft ontvangen. De facturen voor de cursussen van 9-10 december 2011 en 15 december 2012 - die de Vereniging al in 2012 had betaald - zijn niet aan de kantonrechter verstrekt. De kantonrechter heeft het aantal gedeclareerde lesuren en voorbereidingsuren voor die facturen afgeleid uit productie 8 van de Vereniging, in combinatie met de e-mail van de Vereniging van 11 februari 2013 (productie 3 conclusie van antwoord). In die e-mail heeft de Vereniging aan de Stichting een (niet aanvaard) betalingsvoorstel gedaan voor (onder andere) die twee facturen, bestaande uit een vermindering van het aantal lesuren en voorbereidingsuren.
Deze vergelijking levert het volgende op.
a)Reiskosten
3.15.
Het door de Stichting gevorderde bedrag van € 690,46 maakt deel uit van het bedrag dat de Vereniging al voor de reiskosten heeft vergoed, namelijk € 1.170,78. En laatstgenoemd bedrag maakt deel uit van het al door de Vereniging betaalde bedrag van
€ 13.410,28. Daarom heeft de Stichting geen recht meer op een aanvullende vergoeding van € 690,46.
b)Dagvoorzitter
3.16.
De Vereniging is akkoord met vergoeding voor de dagvoorzitter ter hoogte van € 91 per uur. Van het bedrag van € 13.410,28 maakt deel uit een vergoeding van de dagvoorzitter voor de cursussen van 9-10 december 2011 en 27-28 april 2012. De Stichting heeft echter ook een dagvoorzitter gedeclareerd voor de cursussen op 10 november 2012, 9 maart 2013 en 13 april 2013, ter hoogte van € 546 per dag (6 uur x € 91). De kantonrechter gaat er vanuit dat de Stichting tijdens die drie cursusdagen een dagvoorzitter heeft geleverd, zodat zij daarvoor nog recht heeft op een totale vergoeding van
€ 1.638(3 x € 546).
c)Lesuren
3.17.
Een ander onderdeel van het bedrag van € 13.410,28 is een vergoeding voor alle lesuren, met uitzondering van twee gedeclareerde lesuren voor 27-28 april 2012 en twee gedeclareerde lesuren voor 8 juni 2012. De kantonrechter gaat ervan uit dat de Stichting die lessen heeft gegeven. De Stichting heeft hiervoor dus nog recht op een vergoeding van
€ 364(4 x € 91).
d)Voorbereiding
3.18.
Het totale aantal op de facturen vermelde voorbereidingsuren is 63,25:
9-10 december 2011: 12
27-28 april 2012: 12
8 juni 2012: 6
10 november 2012: 6
15 december 2012: 6
11 januari 2013: 3,25
8 februari 2013: 6
9 maart 2013: 6
13 april 2013:
6
Totaal 63,25
3.19.
Voor de voorbereiding heeft de Stichting in totaal € 23.023 aan de vereniging in rekening gebracht (63,25 x 4 x € 91). De kantonrechter vindt
€ 14.389,38een redelijke beloning voor deze werkzaamheden (63,25 x 2,5 x € 91). De stichting heeft daarvoor al
€ 5.027,75 betaald (63,25 x 1 x € 91), als onderdeel van het bedrag van € 13.410,38 (zie 3.6). Daarom moet de vereniging voor de voorbereiding nog
€ 9.361,63betalen (€ 14.389,38 min € 5.027,75).
Conclusie
3.20.
Op grond van het bovenstaande begroot de kantonrechter het totale redelijk loon voor de werkzaamheden van de Stichting voor de Vereniging in de periode van 9 december 2011 tot en met 13 april 2013 op € 24.773,91. Dat bedrag is als volgt berekend:
reiskosten (3.6 en 3.15): € 1.170,78
dagvoorzitter: € 2.184 (3.6) + € 1.638 (3.16)= € 3.822,00
lesuren: € 5.027,75 (3.6) + € 364 (3.17) = € 5.391,75
voorbereiding (3.19):
€ 14.389,38
Totaal € 24.773,91
3.21.
Na aftrek van het al betaalde bedrag van € 13.410,28 resteert
€ 11.363,63als het bedrag dat de Vereniging nog als redelijke loon aan de Stichting moet betalen, bestaande uit de optelsom van € 1.638 + € 364 + € 9.361,63 (zie voor dit laatste bedrag 3.19). Daarom zal de Vereniging worden veroordeeld om € 11.363,63 aan de Stichting te betalen. De vordering om de Vereniging te veroordelen om hierover de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) te vergoeden vanaf de datum van de dagvaarding (9 november 2018), is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
De Stichting maakt aanspraak op € 978,61 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de Vereniging na 1 juli 2012 in verzuim is geraakt met de betaling van € 11.363,63, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat de Stichting voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Vast staat namelijk dat partijen in 2016 hebben onderhandeld over een schikking.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, dat afhankelijk is van de hoogte van het toewezen bedrag (€ 11.363,63). De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 888,64.
Proceskosten
3.23.
Als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij moet de Vereniging de proceskosten van de Stichting vergoeden. Die worden als volgt begroot, op basis van het liquidatietarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag (€ 11.363,63):
  • Kosten dagvaarding € 98,01
  • Griffierecht € 952,00
  • Salaris advocaat
Totaal € 2.310,01
3.24.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de Vereniging om aan de Stichting € 11.363,63 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over dit bedrag vanaf
9 november 2018 tot de voldoening,
4.2.
veroordeelt de Vereniging om aan de Stichting € 888,64 te betalen als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt de Vereniging tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Stichting, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.310,01, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening,
4.4.
veroordeelt de Vereniging, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Stichting volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
Coll: RS/4234