ECLI:NL:RBMNE:2019:5038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/488088 / KG ZA 19-602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de ING Bank N.V. en de Vereniging van Eigenaren (VvE). De eiser, eigenaar van twee appartementen, had een vordering ingesteld om het executoriaal beslag dat door de VvE was gelegd op zijn appartementen op te heffen. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de eiser om een bedrag van € 27.114,19 aan de VvE te betalen. De eiser had financiële problemen en had de appartementen onderhands verkocht aan een derde partij, maar kon deze niet leveren vanwege het beslag van een andere schuldeiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid door de VvE en ING, en wees de vorderingen van de eiser af. De VvE had ook een tegenvordering ingesteld voor achterstallige servicekosten, die door de voorzieningenrechter werd toegewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de VvE als ING.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder executiebevoegdheid kan worden uitgeoefend en de noodzaak voor de eiser om zijn financiële verplichtingen na te komen. De rechter concludeerde dat de eerdere instemming van de VvE met de verkoop aan de derde partij niet meer geldig was door de gewijzigde omstandigheden, en dat de belangen van de VvE en ING zwaarder wogen dan die van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/488088 / KG ZA 19-602
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
1. naamloze vennootschap
ING BANK N.V., H.O.D.N. WESTLAND UTRECHT BANK,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen,
2. de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.

1.De procedure

Het dossier bevat de dagvaarding, de conclusie van antwoord met eis in reconventie van VvE en de pleitnotities van [eiser] en ING. Op de mondelinge behandeling van 2 oktober 2019 hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht. Daarna is aangekondigd dat er uitspraak zou worden gedaan.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is eigenaar van de appartementen [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] . Op appartement [adres 1] rust een hypotheekrecht ten behoeve van ING.
2.2.
Op 18 oktober 2017 is [eiser] door deze rechtbank veroordeeld om de VvE € 27.114,19 te betalen, te vermeerderen met proceskosten. De VvE heeft op basis van dit vonnis in januari 2018 executoriaal beslag gelegd op de appartementen van [eiser] . ING heeft de executie met betrekking tot [adres 1] overgenomen.
2.3.
Vanwege financiële problemen heeft [eiser] in overleg met een schuldhulpverlener en met de hypotheekhouders de appartementen onderhands verkocht. De bedoeling daarbij was de twee appartementen samen te verkopen aan de heer [A] (hierna: [A] ). Op 4 februari 2019 heeft [eiser] het appartement aan de [adres 1] aan [A] verkocht voor € 330.000,00. Het appartement aan de [adres 2] heeft hij op 29 januari 2019 verkocht aan [bedrijfsnaam] B.V., de vennootschap van [A] , voor € 358.000,00.
[bedrijfsnaam] B.V. en [A] worden hierna samen [A] c.s. genoemd.
2.4.
Hoewel de hypotheekhouders en de VvE (oorspronkelijk) instemden met de levering van de appartementen aan [A] c.s., kon [eiser] de appartementen niet leveren omdat een andere schuldeiser van [eiser] , mevrouw [B] (hierna: [B] ) in februari 2019 executoriaal beslag op de appartementen liet leggen. Op 1 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het beslag van [B] opgeheven. Tegen die tijd had ING echter de executie van de [adres 1] aangezegd en had zij dit appartement verkocht aan de heer [C] voor € 345.500,00, onder de opschortende voorwaarde dat de voorzieningenrechter toestemming verleent voor deze onderhandse verkoop (als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW).
2.5.
De VvE weigert de gelegde beslagen op te heffen. [A] c.s. is een kortgedingprocedure gestart bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank om deze beslagen te laten opheffen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering van [A] c.s. op 29 augustus 2019 afgewezen.
2.6.
[eiser] is deze kortgedingprocedure gestart om de beslagen alsnog te laten opheffen, zodat de levering aan [A] c.s. doorgang kan vinden. Volgens [eiser] heeft hij daar belang bij omdat hij op grond van de koopovereenkomsten met [A] c.s. een boete van meer dan € 70.000,00 verschuldigd is geworden en [A] c.s. bereid is af te zien van (een aanzienlijk deel van) dat bedrag als de levering alsnog plaatsvindt. [eiser] vordert dus opheffing van de door de VvE gelegde beslagen en veroordeling van ING tot staking van de executie.
2.7.
De VvE heeft een tegenvordering ingesteld. Zij vordert betaling van € 12.458,40 aan achterstallige servicekosten en energieafrekeningen over de periode vanaf 1 november 2017 tot en met 1 oktober 2019, te vermeerderen met rente.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie
3.1.
In het vonnis van 18 oktober 2017 is [eiser] veroordeeld om de VvE € 27.114,19 te betalen. [eiser] betaalt niet. Dat betekent dat de VvE beslag mag leggen ten laste van [eiser] , om het bedrag van € 27.114,19 te incasseren. ING heeft een hypotheekrecht op het appartement [adres 1] , op grond waarvan zij het recht van parate executie heeft verkregen. Ook ING mag dus executiemaatregelen nemen.
Dit is alleen anders als de VvE en/of ING door het nemen van deze maatregelen misbruik zouden maken van hun executiebevoegdheid. Daarvan is onder andere sprake als het vonnis waaruit de bevoegdheid wordt afgeleid op een kennelijke misslag berust of als [eiser] door de executie in een noodtoestand komt te verkeren die zo erg is dat er niet tot executie mag worden overgegaan.
3.2.
Volgens [eiser] is de VvE onvoorwaardelijk akkoord gegaan met de verkoop en levering van de appartementen aan [A] c.s. en mag zij deze levering dus niet blokkeren. De voorzieningenrechter gaat daarin niet mee. De VvE stemde in eerste instantie inderdaad in met de levering van de appartementen aan [A] c.s. Door het beslag van [B] zijn de omstandigheden veranderd. [eiser] bleek de appartementen ondanks de toestemming van de VvE niet te kunnen leveren en ING heeft het appartement aan de [adres 1] voor een hoger bedrag dan de met [A] afgesproken verkoopprijs (€ 345.500,00 in plaats van € 330.000,00) kunnen verkopen aan [C] . Dat de oorspronkelijke instemming van de VvE met de levering aan [A] c.s. in die situatie nog steeds geldt, is op grond van de stellingen van [eiser] en de overgelegde stukken niet aannemelijk geworden. De VvE hoeft het beslag dus niet op te heffen vanwege haar eerdere instemming met de levering aan [A] c.s.
3.3.
[eiser] stelt verder dat alle partijen financieel slechter af zijn als in plaats van aan [A] c.s. aan een derde wordt geleverd. Volgens [eiser] leidt de situatie van levering aan een derde in plaats van aan [A] c.s. bovendien tot het faillissement van [eiser] , waardoor hij zijn werkzaamheden als zelfstandig masseur zal moeten beëindigen en zijn gezondheidsklachten zullen toenemen. [eiser] verwijst ter onderbouwing van deze stellingen naar een door hem als productie 17 overgelegd overzicht. [eiser] heeft echter geen toelichting gegeven op dit overzicht. Zonder die toelichting kan daaruit niet worden geconcludeerd dat de levering aan een of meerdere derden zal leiden tot een zodanig slechte uitkomst voor alle partijen dat het blokkeren van de levering aan [A] c.s. misbruik van bevoegdheid oplevert. De enkele omstandigheid dat [eiser] bij levering aan [A] c.s. de aan [A] c.s. verschuldigde boete niet (volledig) hoeft te betalen, levert geen misbruik van executiebevoegdheid door de VvE en ING op.
3.4.
Dat de VvE en ING misbruik maken van hun executiebevoegdheid door de levering van de appartementen aan [A] c.s. te blokkeren is dus niet gebleken. De vorderingen in conventie zullen daarom worden afgewezen.
3.5.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld van de VvE en ING.
3.6.
De kosten van de VvE worden begroot op € 980,00. Ook de kosten van ING worden begroot op € 980,00. De door beide verweerders gevraagde nakosten worden toegewezen op de manier die in de beslissing en in 3.12. van dit vonnis is bepaald. Dat geldt ook voor de door de VvE gevorderde wettelijke rente over de proceskosten.
In reconventie
3.7.
De VvE vordert in reconventie betaling van € 12.458,40 aan achterstallige servicekosten en energieafrekeningen over de periode vanaf 1 november 2017 tot en met oktober 2019, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 oktober 2019.
3.8.
[eiser] stelt dat de vordering één dag voor de zitting is aangekondigd terwijl dit eerder had gekund. [eiser] voert aan dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de vordering.
3.9.
De vordering is tijdig aangekondigd. De vordering ziet op servicekosten en eindafrekeningen van de VvE. Dat is een overzichtelijke vordering die [eiser] niet onbekend voor zal komen. Dat hij geen kennis heeft genomen van de vordering, komt daarom voor risico van [eiser] : de vordering is toelaatbaar.
3.10.
De VvE heeft voldoende onderbouwd toegelicht dat [eiser] het gevorderde bedrag en de rente verschuldigd is en dat zij spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van een executoriale titel ten aanzien van deze vordering. [eiser] heeft geen inhoudelijk verweer tegen de vordering gevoerd. De vordering van ING in reconventie zal daarom worden toegewezen.
3.11.
[eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten die ING in reconventie heeft gemaakt. Die kosten worden begroot op € 633,00. De daarover gevraagde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna is beslist.
3.12.
De gevorderde nakosten worden (voor de conventie en reconventie samen) toegewezen zoals in de beslissing is bepaald. Omdat de VvE die kosten heeft begroot op een lager bedrag dan het wettelijk tarief, en de voorzieningenrechter niet meer kan toewijzen dan gevorderd, worden de kosten toegewezen volgens het door de VvE gevraagde tarief.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van ING, tot op heden begroot op € 980,00;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de VvE, tot op heden begroot op € 980,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
4.4.
veroordeelt [eiser] in de kosten van ING die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
- € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
In reconventie
4.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 12.458,40 aan de VvE, te vermeerderen met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf 2 oktober 2019 tot de voldoening;
4.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de VvE in reconventie, begroot op € 633,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
In conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de VvE die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
- € 205,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling, en
- € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis;
4.8.
verklaart de kostenveroordelingen in conventie en in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: RV (4877)