ECLI:NL:RBMNE:2019:5038
Rechtbank Midden-Nederland
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van executoriaal beslag in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de ING Bank N.V. en de Vereniging van Eigenaren (VvE). De eiser, eigenaar van twee appartementen, had een vordering ingesteld om het executoriaal beslag dat door de VvE was gelegd op zijn appartementen op te heffen. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de eiser om een bedrag van € 27.114,19 aan de VvE te betalen. De eiser had financiële problemen en had de appartementen onderhands verkocht aan een derde partij, maar kon deze niet leveren vanwege het beslag van een andere schuldeiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid door de VvE en ING, en wees de vorderingen van de eiser af. De VvE had ook een tegenvordering ingesteld voor achterstallige servicekosten, die door de voorzieningenrechter werd toegewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de VvE als ING.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder executiebevoegdheid kan worden uitgeoefend en de noodzaak voor de eiser om zijn financiële verplichtingen na te komen. De rechter concludeerde dat de eerdere instemming van de VvE met de verkoop aan de derde partij niet meer geldig was door de gewijzigde omstandigheden, en dat de belangen van de VvE en ING zwaarder wogen dan die van de eiser.