In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd verlaagd omdat zij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 inkomsten uit arbeid had. Het Uwv vorderde een bedrag van € 545,70 terug, wat eiseres betwistte op basis van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van het terug te vorderen bedrag. Eiseres en haar gemachtigde hebben herhaaldelijk om een duidelijke berekening gevraagd, maar het Uwv heeft hier niet adequaat op gereageerd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres verwezen naar een andere zaak waarin het Uwv wel inzichtelijk had gemotiveerd hoe de berekeningen tot stand waren gekomen. Dit heeft de rechtbank doen besluiten dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- moet vergoeden en dat het Uwv in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.