ECLI:NL:RBMNE:2019:4995

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
19 2563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Ziektewet-uitkering en gebrekkige motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd verlaagd omdat zij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 inkomsten uit arbeid had. Het Uwv vorderde een bedrag van € 545,70 terug, wat eiseres betwistte op basis van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van het terug te vorderen bedrag. Eiseres en haar gemachtigde hebben herhaaldelijk om een duidelijke berekening gevraagd, maar het Uwv heeft hier niet adequaat op gereageerd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres verwezen naar een andere zaak waarin het Uwv wel inzichtelijk had gemotiveerd hoe de berekeningen tot stand waren gekomen. Dit heeft de rechtbank doen besluiten dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- moet vergoeden en dat het Uwv in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Hoetink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) verlaagd omdat zij inkomsten uit arbeid heeft ontvangen.
Bij besluit van 29 oktober 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een bedrag van
€ 545,70 van eiseres teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018.
Bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder per 18 december 2017 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten en het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 inkomsten uit arbeid heeft gehad en daardoor een te hoog bedrag aan ZW-uitkering heeft ontvangen. Volgens verweerder is de beslissing tot terugvordering van een bedrag van € 545,70 voldoende gemotiveerd met een verwijzing naar de brieven van verweerder aan eiseres van 24 oktober 2018 en 8 november 2018 en het
e-mailbericht van verweerder van 13 maart 2019.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Eiseres is sinds 1 oktober 2014 meerdere, verschillende tijdelijke dienstverbanden aangegaan van waaruit zij telkens langdurig wegens ziekte is uitgevallen. Er lopen verschillende zaken tegen het Uwv betreffende terugvordering van ZW-uitkeringen. Eiseres en haar gemachtigde hebben het Uwv meerdere malen om een inzichtelijke berekening gevraagd.
4. Ter zitting heeft de rechtbank met gemachtigde van eiseres vastgesteld dat de brieven van
24 oktober 2018 en 8 november 2018 en het e-mailbericht van 13 maart 2019 waar verweerder ter onderbouwing van zijn besluit naar verwijst, zien op de Wia-uitkering van eiseres. Zij bevatten bovendien géén feitelijke berekening van het terug te vorderen bedrag van de
ZW-uitkering in deze zaak en ook is in deze stukken niet de systematiek van die berekening terug te vinden. Gemachtigde van eiseres voert aan dat dit de beslissing op bezwaar van
23 mei 2019 onvoldoende gemotiveerd maakt. De rechtbank kan gemachtigde van eiseres hierin volgen. In deze complexe zaak had het op de weg van verweerder gelegen om eiseres een begrijpelijke en inzichtelijke toelichting van het terug te vorderen bedrag te geven. De beroepsgrond slaagt.
5. Nu het beroep gegrond is zal de rechtbank hierna beoordelen wat de gevolgen daarvan zijn. Gemachtigde van eiseres heeft op de zitting gewezen op een beslissing op bezwaar van het Uwv Alkmaar van 4 september 2019 in een andere zaak van eiseres. In die zaak was sprake van terugvordering van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering wegens inkomsten over twee andere periodes. Volgens gemachtigde van eiseres heeft het Uwv in die beslissing inzichtelijk gemotiveerd hoe de berekeningen van de terug te vorderen bedragen tot stand zijn gekomen. Gemachtigde van eiseres heeft op de zitting aangegeven dat hij aan de hand van die berekeningen het terug te betalen bedrag wegens onverschuldigd betaalde ZW-uitkering in de onderhavige zaak heeft kunnen berekenen. Uit deze berekening blijkt dat het bedrag van
€ 545,70 dat verweerder van eiseres terugvordert, juist is. Eiseres is bereid dit bedrag aan verweerder terug te betalen.
6. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 inkomsten uit arbeid heeft gehad naast haar ZW-uitkering en dat zij daardoor een bedrag van € 545,70 aan te veel ontvangen ZW-uitkering aan verweerder moet terugbetalen. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde bedrag van € 47,- aan griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.