ECLI:NL:RBMNE:2019:4977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/1099
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen gezondheidsklachten in het kader van de Wet WIA na afwijzing van een eerdere aanvraag

In deze zaak heeft eiser, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, opnieuw gezondheidsklachten gemeld. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft een Amber-beoordeling uitgevoerd, waarbij alleen de gezondheidsklachten die tot de oorspronkelijke vastgestelde beperkingen hebben geleid, relevant zijn. De rechtbank heeft op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

Eiser had zich eerder ziekgemeld en een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe ziekmelding in 2018, heeft verweerder de toegenomen klachten beoordeeld, maar stelde vast dat er geen toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak waren. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de vereisten. Eiser voerde aan dat zijn klachten aan de rechterhand en psychische klachten waren toegenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts terecht had vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R. van Damme),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser met ingang van 26 februari 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn dochter [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft gewerkt als schoenreparateur. Hij heeft zich op 28 oktober 2013 ziekgemeld. Hij heeft een WIA-uitkering aangevraagd per einde wachttijd (26 oktober 2015). Verweerder heeft die aanvraag afgewezen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft zich op 26 februari 2018 opnieuw ziekgemeld. Verweerder heeft de ziekmelding (onder meer) beschouwd als een melding van toegenomen klachten in het kader van de Wet WIA.
2. In artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA is bepaald dat wanneer een verzekerde bij het einde van een wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, alsnog een recht op een WIA-uitkering ontstaat als binnen vijf jaar sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ‘uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid’.
Het geschil
3. Verweerder heeft zich met het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Dat baseert verweerder op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2019. Eiser vindt dat wel sprake is van toegenomen beperkingen aan de hand van dezelfde ziekteoorzaak. Aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd moet de rechtbank beoordelen of verweerders conclusie juist is. Daarbij gaat het om de medische situatie van eiser op 26 februari 2018 in vergelijking met zijn toestand aan het einde van de wachttijd, dus 26 oktober 2015.
Beoordeling door de rechtbank
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie voorwaarden?
5. De rechtbank vindt het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig. Zij heeft de dossiergegevens en informatie van de behandelend sector bestudeerd en eiser ook zelf onderzocht. Ook heeft zij in haar rapport van 28 januari 2019 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser voert aan dat wel sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Hij had in 2015 al last van zwellingen en pijn in zijn rechterhand. Hij heeft nu veel last van artroseklachten aan zijn duim en hand. Deze klachten hebben dezelfde medische oorzaak en moeten daarom volgens eiser worden meegenomen in de beoordeling. Eiser vindt het onterecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft onderzocht in hoeverre deze klachten nu leiden tot beperkingen. Ook zijn volgens eiser de psychische en fysieke klachten en beperkingen die in 2015 zijn vastgesteld toegenomen. Hij benoemt specifiek dat hij niet meer alleen durft te zijn en dat hij meer last heeft van maagklachten. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn beroepsgronden een verwijzing van 8 februari 2019 door de huisarts naar de praktijkondersteuner GGZ ingediend, en een brief waarin de praktijkondersteuner GGZ de behandeling toelicht.
7. De rechtbank vindt niet dat het medisch oordeel onjuist is. Dat zal zij hierna uitleggen. Daarbij gaat zij eerst in op eisers grond over de klachten aan zijn rechterhand, en daarna op eisers grond over de toename van de psychische klachten en andere fysieke klachten, waaronder de maagklachten.
Klachten aan de rechterhand
8.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht in haar rapport van 28 januari 2019 aannemelijk dat de artroseklachten in de rechterhand en duim toegenomen zijn. Dat is tussen partijen dus niet in geschil. Zij wijst er echter op dat er in 2015 wel een zwelling in de hand van eiser is aangetroffen, maar dat dit toen niet heeft geleid tot het aannemen van beperkingen. Omdat er in 2015 geen beperkingen zijn aangenomen op het gebruik van hand en duim kan er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu geen sprake zijn van toegenomen beperkingen.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een juist beoordelingskader toegepast. Artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA ziet op toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak waardoor eiser gedurende de wachttijd arbeidsongeschikt was. Voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid zijn niet de klachten bepalend, maar de beperkingen. Voor de beoordeling van toegenomen beperkingen zijn daarom alleen de klachten relevant die tot de oorspronkelijk vastgestelde beperkingen hebben geleid. Deze interpretatie van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA wordt ook door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gehanteerd. Bijvoorbeeld in de uitspraak van de CRvB van 17 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1239). Omdat bij de beoordeling van eiser in 2015 geen beperkingen op het gebruik van hand en duim zijn aangenomen, vallen toegenomen klachten aan hand en duim buiten het beoordelingskader van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Psychische klachten en andere fysieke klachten
8.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 januari 2019 toegelicht dat de psychische klachten van eiser per 26 februari 2018 vergelijkbaar zijn met de psychische klachten in 2015. Uit eigen oriënterend psychisch onderzoek maakt zij op dat er geen sprake is van ernstige psychopathologie. Ook werd eiser op dat moment niet behandeld voor zijn psychische problemen. Daarmee heeft zij voldoende gemotiveerd dat de psychische klachten niet zijn toegenomen ten opzichte van 2015. De verwijzing naar de praktijkondersteuner GGZ en de brief van deze praktijkondersteuner maken dat niet anders. Die informatie is van bijna een jaar na 26 februari 2018. Ook volgt daar niet uit dat eisers psychische klachten zijn toegenomen. De praktijkondersteuner schrijft slechts dat hij eiser helpt om zijn lichamelijke klachten begrijpbaar te maken.
8.4
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd toegelicht dat geen sprake is van een toename van de andere fysieke beperkingen, omdat voor de maagklachten en de overige fysieke klachten de in 2015 aangenomen beperkingen volstaan. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd om zijn standpunt dat zijn fysieke klachten zijn toegenomen te onderbouwen. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.