ECLI:NL:RBMNE:2019:4966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen loonsanctie en verzoek tot bekorting van de loonsanctie in het kader van re-integratieverplichtingen van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een loonsanctie opgelegd aan eiseres, een V.O.F. die een werkneemster in dienst had. De loonsanctie was opgelegd omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor de werkneemster, die sinds 1 augustus 2005 een Wajong-uitkering ontving en sinds 2011 bij eiseres werkte. De werkneemster had zich ziek gemeld met psychische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door verweerder niet in behandeling was genomen. Eiseres had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar dit verzoek werd afgewezen.

De rechtbank overwoog dat de bedrijfsarts onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank stelde vast dat de bedrijfsarts niet had aangetoond dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was en dat er geen re-integratiemogelijkheden waren. Eiseres voerde aan dat zij aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres onvoldoende inspanningen had verricht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af, waarbij ook werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van re-integratie van werknemers met een arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor een goede onderbouwing van medische oordelen door bedrijfsartsen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2316

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. D.W.M. Weesie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiseres het loon van [A] (werkneemster) moet doorbetalen tot 8 oktober 2018 (loonsanctie). De aanvraag van werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt daarom niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 29 september 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de loonsanctie te bekorten afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Namens eiseres is verschenen [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Werkneemster ontvangt sinds 1 augustus 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Vanaf 6 juni 2011 werkt werkneemster bij eiseres als interieurontwerper/tekenaar voor 24 uur per week. Wegens inkomsten uit arbeid is werkneemster gekort op haar Wajong-uitkering. Op 12 oktober 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld met psychische klachten. Tegen het einde van de wachttijd heeft werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiseres een loonsanctie opgelegd. Op 26 september 2017 heeft eiseres verweerder verzocht de loonsanctie te bekorten. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
3. Verweerder heeft de loonsanctie opgelegd omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht met betrekking tot werkneemster. Niet duidelijk is geworden hoe de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat bij werkneemster sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM) en of de sociaal-medische begeleiding voldoende adequaat is geweest. Daardoor kan niet worden beoordeeld of re-integratiemogelijkheden zijn gemist. Het verzoek om bekorting van de loonsanctie heeft verweerder om dezelfde reden afgewezen. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
4. Eiseres voert allereerst aan dat na de ziekmelding van werkneemster geen sprake meer is van anticumulatie van inkomsten uit arbeid en dat het recht op Wajong-uitkering naar arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% herleeft. Omdat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is, kan een onderzoek of eiseres heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen op grond van de Wet WIA niet aan de orde zijn. Verweerder heeft daarom ten onrechte een loonsanctie opgelegd.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Werkneemster is in 2011 gaan werken. Uit de artikelen 7 en 8 van de Wet WIA en artikel 3 van de Ziektewet (ZW) volgt dat werkneemster vanwege deze werkzaamheden verzekerd is voor zowel de ZW als de Wet WIA. Dat betekent dat op eiseres als (ex-)werkgever de verplichtingen van de Wet WIA rusten, waaronder de re-integratieverplichtingen die in deze zaak door verweerder zijn getoetst. De wet heeft ook voorzien in het naast elkaar bestaan van een Wajong-uitkering en een WIA-uitkering. In artikel 3:50 van de Wajong is namelijk een zogenoemde samenloopregeling opgenomen. Daarin is geen uitzondering opgenomen voor de situatie dat de Wajong-uitkering is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%
.De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
6. Eiseres voert verder aan dat zij aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat verweerder ten onrechte uitgaat van onvoldoende beeldvorming door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft voldoende informatie verstrekt om een inhoudelijke toets van de re-integratie-inspanningen te kunnen verrichten. Daarbij is ook medische informatie van de behandelend sector gevoegd.
7.1
Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
7.2
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7.3
De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
De beoordeling van het besluit tot opleggen van een loonsanctie
8. Uit de gedingstukken blijkt dat de bedrijfsarts van eiseres van mening is dat re-integratiemogelijkheden ontbreken omdat werkneemster ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM) heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 april 2018 toegelicht dat uit de medische kaart van de bedrijfsarts niet naar voren komt wat de medische overwegingen van de bedrijfsarts waren om uit te gaan van een situatie van GBM. Hij acht dat van belang omdat uit de medische informatie van de behandelend sector niet kan worden opgemaakt dat sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, maar wel dat sprake is van een reactiverende insteek, wat niet in lijn lijkt met het beleid van de bedrijfsarts. Vanwege die discrepantie tussen het beleid van de bedrijfsarts en de informatie van de behandelaren kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich vinden in de conclusie van de verzekeringsarts. Die conclusie houdt in dat het niet aannemelijk is te maken dat de belastbaarheid van werkneemster voldoende plausibel is aangegeven door de bedrijfsarts en dat uit het re-integratieverslag ook niet blijkt dat de sociaal-medische begeleiding voldoende adequaat is geweest.
9. De rechtbank begrijpt dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zo dat uit
de beschikbare medische informatie van de behandelaren van werkneemster niet blijkt dat er geen re-integratiemogelijkheden zijn en dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
De rechtbank kan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. In de stukken van de bedrijfsarts, te weten de probleemanalyse, de periodieke evaluaties en het actueel oordeel, is niet onderbouwd hoe de bedrijfsarts op basis van de door werkneemster aangegeven klachten tot de conclusie is gekomen dat werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft. De enkele verwijzing naar de medische gegevens van de behandelend sector kan niet als onderbouwing dienen. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesignaleerde discrepantie tussen het beleid van de bedrijfsarts en de informatie van de behandelend sector. De rechtbank betrekt ook bij haar oordeel dat, zoals door verweerder ter zitting is toegelicht, de bedrijfsarts op 2 september 2016 een ‘Lijst Arbeidsmogelijkheden en beperkingen’ heeft opgesteld, wat niet strookt met het oordeel van de bedrijfsarts dat sprake is van een situatie van GBM. Ten slotte wordt overwogen dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar ter zitting naar voren gebrachte stelling dat uit de brief van psychotherapeut [C] blijkt dat werkneemster tijdens de wachttijd niet kon re-integreren. In die brief beschrijft [C] de eerder gestelde diagnoses en de doelen waar met werkneemster aan wordt gewerkt. Hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake was van een situatie van GBM. Daar komt nog eens bij dat deze brief dateert van 20 september 2017 en dat daarin alleen wordt ingegaan op de situatie op dat moment. Toen was de wachttijd al bijna helemaal voorbij.
De beoordeling van het besluit tot afwijzing van het verzoek om bekorting van de loonsanctie
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd tegen dit besluit. Eiseres heeft in het verzoek om bekorting van de loonsanctie aangegeven alles te hebben gedaan om de re-integratie van werkneemster goed gestalte te geven en dat werkneemster door haar ziekte ook in het tweede spoor weinig heeft kunnen doen. Ter onderbouwing van het verzoek heeft eiseres verwezen naar het overgelegde sociaal-medisch dossier, waarbij informatie van behandelaars van werkneemster is gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze stukken niet worden afgeleid dat re-integratiemogelijkheden voor werkneemster ontbraken. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 8. en 9. is overwogen.
Conclusie
11. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie- inspanningen heeft verricht en dat zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. Verweerder heeft eiseres daarom terecht een loonsanctie opgelegd. Ook heeft verweerder terecht geweigerd het tijdvak van de loonsanctie te bekorten.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.