ECLI:NL:RBMNE:2019:4879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/1711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking jaarrekeningen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiser, een ing. [eiser] uit [woonplaats], had op 1 november 2018 een verzoek ingediend om toezending van de jaarrekeningen van de beheergroep Stadstuin over de eerste vijf jaren. Dit verzoek werd door verweerder op 15 november 2018 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 8 maart 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 september 2019 heeft eiser zijn twijfels geuit over de stelling van verweerder dat de gevraagde jaarrekeningen niet in hun bezit zijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bepaalt dat openbaarmaking alleen kan worden gevraagd voor stukken die bij verweerder in bezit zijn of waarover verweerder verplicht in bezit zou moeten zijn. Verweerder heeft toegelicht dat er naar de gevraagde jaarrekeningen is gezocht, maar dat deze niet zijn aangetroffen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verklaringen van verweerder en heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken er wel zijn.

Daarnaast heeft eiser betwist dat het bestreden besluit correct was ondertekend en dat het verslag van de hoorzitting ontbrak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertekening ter zitting is opgehelderd en dat de beroepsgrond hierover is ingetrokken. Wat betreft het verslag van de hoorzitting heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen verplichting bestaat voor het bestuursorgaan om een los verslag op te stellen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1711

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

10 september 2019 in de zaak tussen

ing. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: H.J.M. van Gellekom).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toezending van de jaarrekeningen van de beheergroep Stadstuin over de eerste vijf jaren afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2019, verzonden op 15 maart 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2019, bekendgemaakt op 15 maart 2019, dat gaat over de afhandeling van het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan in eisers brief van 1 november 2018. In laatstgenoemde brief heeft eiser naast een Wob-verzoek ook verzoeken om handhaving gedaan. Daarop is door verweerder gereageerd in een andere brief van 15 maart 2019. Verweerder heeft dus als het ware de brief van eiser opgeknipt in een Wob-verzoek en handhavingsverzoeken. In onderhavige zaak ligt het beroep tegen de beslissing op bezwaar over het Wob-verzoek voor. Naar het oordeel van de rechtbank is de omvang van het geding daar samen met wat over dat besluit naar voren is gebracht (de beroepsgronden) toe beperkt. Dit betekent dat de rechtbank niet gaat oordelen over wat naar voren is gebracht over het niet (juist) handelen door verweerder in reactie op de handhavingsverzoeken.
3. Ter zitting is over de gronden van het beroep gesproken. Voor eiser is de kern dat hij niet gelooft dat verweerder de gevraagde stukken, jaarrekeningen van de beheergroep Stadstuin, niet boven tafel heeft kunnen krijgen.
4. De rechtbank stelt vast dat hier het wettelijk kader van de Wob bepalend is. Uit de Wob volgt onder meer dat om openbaarmaking van stukken kan worden gevraagd voor zover het stukken betreft die bij verweerder in bezit zijn of waarover verweerder vanuit een verplichting in bezit van zou moeten zijn. Verweerder heeft in de besluitvorming toegelicht dat is gezocht naar de aanwezigheid van de gevraagde jaarrekeningen, dat deze niet in het bezit zijn en waarom deze niet in het bezit zijn van verweerder. Ter zitting heeft verweerder de zoektocht nader toegelicht. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de weergave en mededelingen van verweerder. Eiser heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding bestaat aan te nemen dat die stukken toch bij verweerder in bezit zijn of zouden moeten zijn. Dit ligt op de weg van eiser. De rechtbank vindt steun voor dat oordeel in jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2010 [1] ). Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de Wob geen verplichting volgt voor verweerder om zich in een dergelijk geval in te spannen alsnog de gevraagde stukken te verkrijgen van derden.
5. Verder heeft eiser in de gronden van beroep de rechtmatigheid van het bestreden besluit betwist omdat geen sprake zou zijn van een juiste ondertekening van het bestreden besluit en omdat het verslag van de hoorzitting niet is bijgevoegd.
6. Het punt van de ondertekening van het bestreden besluit is ter zitting opgehelderd, de beroepsgrond hierover is door eiser ingetrokken en wordt dan ook onbesproken gelaten. In het punt over het ontbreken van het verslag van de hoorzitting ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is. In het bestreden besluit is een korte weergave opgenomen van wat er tijdens de hoorzitting aan de orde is geweest. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven waarom dat niet in overeenstemming met artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht zou zijn. Daarin is geen verplichting opgenomen voor het bestuursorgaan om een los verslag op te stellen.
7. Het beroep is ongegrond. Zoals overwogen wordt aan hetgeen is aangevoerd over de handhavingsverzoeken niet toegekomen. Omdat het beroep ongegrond is bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2010:BN5699, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.