ECLI:NL:RBMNE:2019:4878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/1586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid na verdenking rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de schorsing van een rijbewijs en de verplichting tot onderzoek naar de rijgeschiktheid. Eiser, wiens rijbewijs was geschorst na een proces-verbaal van de politie, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 27 december 2018, hield in dat er een onderzoek naar de rijgeschiktheid werd opgelegd, nadat eiser op 24 september 2018 was aangehouden voor het rijden onder invloed van cannabis. De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal op ambtsbelofte was opgemaakt en dat de politie voldoende aanwijzingen had om te concluderen dat eiser onder invloed was. Eiser heeft zijn stelling dat de verbalisanten onjuist hebben gehandeld niet onderbouwd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR terecht het onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd en het rijbewijs heeft geschorst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1586

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Aytemür),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder is verplicht een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen als tegen een betrokkene proces-verbaal is opgemaakt voor wegens verdenking van overtreding van, kort gezegd, het rijden onder invloed en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen over het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Dat staat in artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
Verweerder is ook verplicht een rijbewijs te schorsen als een betrokkene een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol. Dat staat in artikel 130 van de WVW en artikel 5, eerste lid, onder a, van de Regeling.
3. In het proces-verbaal rijden onder invloed van 24 september 2018, dat op ambtsbelofte is opgemaakt door twee verbalisanten, staat dat eiser op 24 september 2018 om 1.00 uur door de politie is aangehouden terwijl hij op de [straat] in [woonplaats] reed. Bij hem is een speekseltest afgenomen. Die speekseltest gaf een indicatie voor het gebruik van cannabis. In het proces-verbaal staat onder andere dat eiser slingerend reed. De verbalisanten roken een cannabisgeur en vonden eisers gedrag sloom en zagen een langzame pupilreactie. In dat proces-verbaal staat verder dat een arts om 2.05 uur twee buisjes bloed van eiser heeft afgenomen nadat eiser daarvoor toestemming had gegeven. Eiser is verhoord op het politiebureau en is om 2.45 uur heengezonden. Uit het bloedonderzoek bleek dat eisers THC-gehalte 7,6 mg/l bedroeg (toegestaan is 3 mg/l).
4. Hierom heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en zijn rijbewijs geschorst. Eiser is het hiermee niet eens. Volgens hem hebben de verbalisanten alles verzonnen. Hij reed niet maar was die nacht bezig zijn auto te repareren op het [straat] waaraan hij woont.
5. Een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs aantoont dat van de juistheid van een proces-verbaal niet mag worden uitgegaan. Het is verder niet vereist dat verweerder een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de feiten die door de politie in het proces-verbaal zijn beschreven, tenzij verweerder objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
6. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid ervan mag worden uitgegaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten dat het proces-verbaal onjuist is.
7. Eiser onderbouwt zijn verhaal op geen enkele wijze, zodat de rechtbank vindt dat verweerder terecht is uitgegaan van wat in het proces-verbaal staat. De enkele stelling van eiser dat het proces-verbaal vals is opgemaakt is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van wat daarin is opgeschreven.
8. De alternatieve verklaringen die eiser geeft voor de geroken cannabisgeur (zijn parfum) en de langzame pupilreactie (de ziekte Bell’s palsy), zijn onvoldoende om te twijfelen aan de verklaringen in het proces-verbaal. De geroken cannabisgeur is immers niet in strijd met het vastgestelde THC-gehalte in eisers bloed. Uit de medische stukken van eiser blijkt niet dat een langzame pupilreactie bij zijn ziekte hoort. Op de zitting is gesteld dat eiser van zichzelf een slome spreker is en dat de politie dat kon verwarren met de spraak van iemand die heeft geblowd. Op de zitting is echter niet gebleken dat eiser sloom praat.
9. De stelling van eiser dat er wel THC in zijn bloed zat, maar dat hij niet onder invloed was, volgt de rechtbank niet. Er is een uur na staandehouding een THC-gehalte van 7,6 mg/l gemeten in het bloed van eiser. Deze waarde alleen is onvoldoende om vast te stellen dat eiser onder invloed was, maar de verbalisanten hebben ook waargenomen dat eiser slingerend op de weg reed, dat eiser naar cannabis rook, dat eiser sloom reageerde en dat hij een langzame pupilreactie had. De combinatie van het THC-gehalte en de waarnemingen van de politie, is voldoende om vast te stellen dat eiser wel onder invloed was van THC.
10. Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen belangenafweging hoefde te maken omdat de WVW en de Regeling daar geen ruimte voor bieden.
11. De conclusie is dat verweerder aan eiser terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd heeft en eisers rijbewijs heeft geschorst.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.