ECLI:NL:RBMNE:2019:4799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1348
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering wegens herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 18 september 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. el Ahmadi, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze werd per 17 november 2018 beëindigd op basis van een besluit van 16 oktober 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit op 5 april 2019 gewijzigd, waarbij de ZW-uitkering per 6 april 2019 werd beëindigd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 16 augustus 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de ZW-uitkering is gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die de arbeidsongeschiktheid van eiseres hebben beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden zijn. Eiseres heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, maar de rechtbank ziet hier geen aanleiding voor. De verzekeringsartsen hebben voldoende gegevens uit het dossier en eigen onderzoek gebruikt om tot een weloverwogen oordeel te komen. De rechtbank concludeert dat de vastgestelde beperkingen van eiseres passend zijn en dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 17 november 2018 geen uitkering meer krijgt op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd en bepaald dat de ZW-uitkering per 6 april 2019 wordt beëindigd. In zoverre heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had in bezwaar nog niet kenbaar gemaakte functies geduid. Uitgaande van het bestreden besluit 1 van 5 maart 2019 wordt met een uitloop van een maand en een dag na dagtekening van die beslissing de ZW-uitkering beëindigd per 6 april 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft als laatst 33,79 uur per week als chauffeur gewerkt. Zij is per 22 augustus 2017 uitgevallen. Verweerder heeft haar per 22 augustus 2017 een ZW-uitkering toegekend. De primaire arbeidsdeskundige heeft op 15 oktober 2018 in het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling de restverdiencapaciteit van eiseres vastgesteld op 93,2%. Verweerder heeft hierna het primaire besluit genomen omdat eiseres op 21 augustus 2018 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Op 20 februari 2019 ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding om meer beperkingen bij eiseres aan te nemen en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rapporteert op 28 februari 2019 dat de vier functies die de primaire arbeidsdeskundige in de rapportage van 15 oktober 2018 heeft geduid, komen te vervallen. Na heroverweging heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vijf nieuwe geschikte functies geduid. Op grond van deze functies wordt de restverdiencapaciteit vastgesteld op 71,03%. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit 1 genomen omdat eiseres meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit 2 genomen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit 2 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2 omdat eiseres daarbij voldoende belang heeft.
3. Verweerder legt aan het bestreden besluit 2 ten grondslag dat eiseres per 6 april 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting verzocht om medische informatie op te vragen bij haar psychiater. Hier is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op ingegaan.
6.1.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres psychisch onderzocht. In het rapport van 3 augustus 2018 schrijft de primaire verzekeringsarts dat eiseres informatie bij zich heeft van Altrecht waarin staat dat eiseres cognitieve gedragstherapie volgt en dat sprake is van een depressie (matig ernstig), paniekstoornis en agorafobie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting. Haar bevindingen heeft zij opgeschreven in een rapport van 20 februari 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen informatie bij de behandelend sector ingewonnen omdat er voldoende gegevens naar voren zijn gekomen uit het dossier en eigen onderzoek om tot een weloverwogen oordeel over de psychische gesteldheid van eiseres te kunnen komen.
6.2.
De enkele omstandigheid de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische informatie heeft opgevraagd, maakt het medisch onderzoek niet onzorgvuldig. Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837) geldt dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid, of indien eiseres stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. De primaire verzekeringsarts heeft de informatie van Altrecht die eiseres toen bij zich had betrokken bij zijn beoordeling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het opvragen van nadere informatie bij de behandelend sector nieuwe medische gegevens had kunnen opleveren die betrekking hebben op haar situatie per de datum in geding. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over haar beperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Zij kan de aandacht niet vasthouden of verdelen (items 1.1 en 1.2 van de FML) en zij kan zich moeilijk dingen herinneren (item 1.3 van de FML). Verder stelt eiseres dat de toegepaste urenbeperking ontoereikend is en dat een urenbeperking van maximaal 20 uur per week past. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij haar behandelplan bij Altrecht van
10 juli 2019, opgemaakt door een psychiater en een psychotherapeut, in de procedure gebracht.
8.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten toegelicht dat zij bij het vaststellen van de beperkingen van eiseres rekening hebben gehouden met de klachten die voortkomen uit de depressie, paniekstoornis en agorafobie. De vertaalslag die zij hebben gemaakt naar de beperkingen van eiseres kan de rechtbank goed volgen. De primaire verzekeringsarts heeft een FML opgesteld waarbij, naast een urenrestrictie, beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de psychische belastbaarheid van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen passend maar niet toereikend geacht. Gelet op de verminderde emotionele belastbaarheid acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres ook beperkt ten aanzien van werk met emotionele problemen van derden, werk met hulpbehoevenden en solitair werk. Gelet op de paniekstoornis is eiseres niet geschikt voor beroepsmatig chauffeuren of het werken met gevaarlijke machines. Verder acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet in staat om in de nacht te werken omdat ontregeling van het bioritme een verdergaande psychische decompensatie kan geven. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres.
8.2
De door eiseres in beroep overgelegde informatie van Altrecht levert geen aanknopingspunten op om aan de medische beoordeling te twijfelen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook schrijft in het aanvullende rapport van
7 augustus 2019, vermeldt deze nieuw ingebrachte informatie dezelfde diagnoses als de diagnoses waarmee de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening hebben gehouden. Ook ten aanzien van de door Altrecht vermelde klachten is er sterke overeenkomst met de klachten op grond waarvan de verzekeringsartsen primair en in bezwaar de beperkingen bij eiseres hebben aangenomen. De rechtbank ziet daarom in de nieuwe medische informatie die eiseres heeft ingebracht geen reden om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de beperkingen die verweerder bij eiseres heeft aangenomen en zoals die zijn vastgelegd in de FML van 20 februari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van die FML de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), huishoudelijk medewerker (SBC-code 372060), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en schoonmaken hotel (SBC-code 111332). Op grond van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de restverdiencapaciteit vastgesteld op 71,03%. Gelet hierop heeft verweerder terecht de
ZW-uitkering van eiseres per 6 april 2019 beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.