ECLI:NL:RBMNE:2019:4798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en verzoek om benoeming onafhankelijke deskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Arabaci, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat haar WIA-uitkering per 28 februari 2020 zou eindigen. Eiseres werd per 1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. Eiseres had verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve onderbouwing was voor de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft het verzoek om een deskundige afgewimpeld en geoordeeld dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de gelijkheid van wapens in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Arabaci),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiseres tot en met 29 februari 2020 een loongerelateerde uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Vanaf 1 maart 2020 krijgt zij geen
WIA-uitkering meer. Eiseres wordt per 1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (23,72%).
Bij besluit van 19 september 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiseres tot en met 27 februari 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering krijgt. Vanaf 28 februari 2020 krijgt zij geen WIA-uitkering meer. Eiseres wordt vanaf 1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (23,72%). Met het primaire besluit 2 vervalt het primaire besluit 1.
Bij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Vanaf 28 februari 2020 heeft zij geen recht meer op een
WIA-uitkering. Eiseres wordt per 1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (23,58%). Verweerder gaat er vanuit dat het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ook is gericht tegen het primaire besluit 2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2019. Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft als laatst 19,98 uur per week als klassenassistent gewerkt. Zij is per
2 maart 2016 uitgevallen wegens recidief rugklachten en later ook psychische klachten na het overlijden van haar vader. Eiseres heeft op 12 december 2017 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 20 februari 2018 heeft verweerder bepaald dat eiseres per
28 februari 2018 geen WIA-uitkering krijgt omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is (23,58%). Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten 1 en 2 en het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf
1 juni 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is (23,58%). Zij krijgt tot en met
27 februari 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering. Vanaf 28 februari 2020 krijgt zij geen
WIA-uitkering meer. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3.1.
Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een psychiater als onafhankelijke deskundige te benoemen om de beperkingen van eiseres te laten vaststellen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onpartijdig is omdat deze in dienst is van verweerder. Verder stelt hij dat eiseres niet beschikt over de financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen.
3.2.
De rechtbank leidt uit het verzoek van eiseres om een onafhankelijke deskundige te benoemen en de toelichting van de gemachtigde ter zitting af dat eiseres zich op het standpunt stelt dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms.
4. De rechtbank verwijst ten aanzien van het verzoek van eiser een onafhankelijke deskundige in te schakelen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Uit deze uitspraak volgt dat er geen twijfel ontstaat over de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van verweerder wanneer deze twijfel niet objectief kan worden onderbouwd. Dat heeft eiseres in dit geval niet gedaan. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onpartijdig was.
Het is vervolgens aan de bestuursrechter om een partij, zo nodig, compensatie te bieden wanneer hij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij. In deze uitspraak zijn uitgangspunten opgenomen voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van verweerder. Het verzoek van eiser een onafhankelijke deskundige in te schakelen is aanleiding om te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen. Hierbij geldt dat de grenzen van de toetsing worden bepaald door de aangevoerde gronden en het bewijs dat is ingebracht. De te beoordelen stappen zijn:
1. de zorgvuldigheid van de besluitvorming;
2. de equality of arms; en
3. de inhoudelijke beoordeling.
Stap 1: de zorgvuldigheid van de besluitvorming
5. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur en hij heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Ook heeft hij de beschikbare informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Daarbij heeft zij eiseres gezien op het spreekuur en heeft zij zich een indruk van de psyche van eiseres gevormd. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest.
Stap 2: equality of arms
6. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij in een eerder stadium van de procedure ook benut door inzending van gegevens van een revalidatiearts, een psychiater en een psycholoog. Deze stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over de juistheid van de medische beoordeling. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres te kennen gegeven dat er in beroep geen nieuwe medische informatie is en dat alle voorhanden zijnde medische informatie is ingebracht. De omstandigheid dat eiseres niet over de financiële middelen beschikt om zelf een deskundige in te schakelen, heeft zij echter niet met stukken onderbouwd.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er rekening is gehouden met de medicatie en dat dit passend, maar niet toereikend is. Vanwege de angstproblematiek en stemmingsstoornis vindt de verzekeringsarts beroep dat er aanvullende beperkingen aan de orde zijn ten aanzien van zich flexibel aanpassen aan sterk wisselende werkomstandigheden, werken met hoog handelingstempo, frequente deadlines en productiepieken, conflicthantering, beroepsmatig chaufferen, werk met emotionele problemen van derden, leidinggeven en werk met hulpbehoevenden. Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid vindt de verzekeringsarts de beperkingen passend. Er is echter een te zware beperking aangenomen voor tillen, deze verandert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een lichtere beperking voor wat betreft het gewicht dat eiseres kan tillen. Hij voegt daar een beperking voor frequent lichte voorwerpen hanteren aan toe, waarmee de beperkingen meer in balans zijn met de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank kan dit goed volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende overtuigend toegelicht dat de belastbaarheid van eiseres juist is vastgesteld. Eiseres heeft ook niet met nieuwe medische informatie onderbouwd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar klachten en beperkingen heeft onderschat. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat er in beroep geen nieuwe medische gegevens over eiseres zijn ingebracht, omdat die er niet zijn. Het enkele gegeven dat er geen nieuwe medische informatie is, maakt echter niet dat de rechtbank gehouden is een deskundige te benoemen. Eiseres moet de rechtbank wel aanknopingspunten geven om te gaan twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In zijn algemeenheid kan ook twijfel worden gezaaid aan de medische beoordeling zonder nieuwe medische informatie in te brengen door bijvoorbeeld te wijzen op tegenstrijdigheden in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres volstaat echter met de stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, zonder dit nader te concretiseren en toe te lichten. Dit is onvoldoende om de rechtbank te laten twijfelen.
Nu geen twijfel is ontstaan over de juistheid van de beoordeling, bestaat ook hierin geen reden om een deskundige te benoemen. De beroepsgrond slaagt niet en het verzoek van eiseres om een deskundige in te schakelen wordt afgewezen.
8.1.
Eiseres voert aan dat zij om verschillende redenen niet in staat is de drie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. Eiseres heeft deze argumenten al eerder in bezwaar aangevoerd. Verweerder heeft hierop gereageerd met de rapportages van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 11 februari 2019 en 11 maart 2019. Op de zitting heeft de rechtbank aan de gemachtigde van eiseres gevraagd om een inhoudelijke reactie op de nadere toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De gemachtigde van eiseres heeft toen toegelicht dat is bedoeld aan te voeren dat eiseres de functies om medische redenen niet kan verrichten.
8.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 februari 2019 is er geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Uit de arbeidskundige rapportages van 11 februari 2019 en 11 maart 2019 blijkt dat eiseres in staat wordt acht de functies van administratief medewerker (SBC-code 315133), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en wikkelaar (SBC-code 267053) te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in deze twee rapportages voldoende gemotiveerd dat deze drie functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 6 februari 2019. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder terecht de
WIA-uitkering van eiseres per 28 februari 2020 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.