ECLI:NL:RBMNE:2019:4755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
16/659391-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van echtpaar in fraudezaak kinderopvangtoeslag na gebrek aan bewijs

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een echtpaar uit IJsselstein vrijgesproken van fraude met kinderopvangtoeslag. De officier van justitie beschuldigde hen ervan dat zij aanvraagformulieren voor kinderopvangtoeslag niet naar waarheid hadden ingevuld. De man was vennoot van een gastouderbureau en zijn vrouw zou medeplichtig zijn door haar bankrekening beschikbaar te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat niet bewezen kon worden dat de verdachten daadwerkelijk fraude hadden gepleegd.

De zaak omvatte zes aangiftes tegen de man en het gastouderbureau, waarbij gesjoemeld zou zijn met het aantal oppasuren, de vermelde gastouder(s) en handtekeningen. De Belastingdienst had bedragen uitgekeerd op de rekening van het gastouderbureau, maar de aangevers stelden dat zij de toeslag niet of slechts gedeeltelijk hadden ontvangen. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop van de feiten, die tussen 2008 en 2014 hadden plaatsgevonden, wat de waarheidsvinding bemoeilijkte.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangevers in 2019 tegenstrijdigheden vertoonden en dat de bedrijfsadministratie van het gastouderbureau niet meer beschikbaar was. Hierdoor was het moeilijk om de rol van de verdachten vast te stellen. Hoewel de rechtbank kon vaststellen dat de aanvragen voor kinderopvangtoeslag niet naar waarheid waren ingevuld, kon niet bewezen worden dat de man de aanvraagformulieren vervalste of geld verduisterde. Daarom sprak de rechtbank zowel de man als zijn vrouw vrij. De officier van justitie had taakstraffen geëist van 240 en 80 uur, maar deze werden niet opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659391-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting op 29 mei 2018, 12 juni 2018, 3 juli 2018, 16 april 2019 en 1 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. Linssen en van hetgeen verdachte en mr. A. Boumanjal namens mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
medeplichtig is geweest aan diefstal of verduistering gepleegd door [medeverdachte] in de periode van 24 januari 2011 tot en met 7 maart 2013 te Hilversum van geldbedragen van € 14.123,- en € 7.000,- die aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorden, door toen en daar haar rekeningnummer aan [medeverdachte] ter beschikking te stellen om voornoemde geldbedragen daarop over te maken en vervolgens daarvan af te halen en aan [medeverdachte] te overhandigen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van tachtig uren met een proeftijd van twee jaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde en daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde diefstal of verduistering en evenmin op de medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op 24 januari 2011 een bedrag van
€ 7.000,- naar de bankrekening van verdachte is overgeboekt, afkomstig van [benadeelde 2] .
Voorts kan worden vastgesteld dat op 7 maart 2011 een bedrag van € 14.123,- op verdachtes bankrekening is gestort, afkomstig van de bankrekening van de dochter van [benadeelde 1] .
Verdachte heeft verklaard dat zij enkel weet van dit laatste bedrag dat op haar rekening is bijgeschreven, en dat haar man, medeverdachte [medeverdachte] , haar voorafgaand aan de overboeking had gevraagd of hij een geldbedrag op haar rekening mocht overmaken. Zij heeft een deel van dit bedrag samen met haar man contant opgenomen en het geld aan haar man gegeven. Zij heeft hier geen vragen over gesteld, wist niets van de herkomst van dit bedrag en is verder ook niet bij het bedrijf van haar man – de rechtbank begrijpt: een gastouderbureau waar onder meer [medeverdachte] vennoot van was – betrokken.
De rechtbank kan, op grond van het dossier, niet vaststellen dat verdachte met het ter beschikking stellen van haar bankrekening opzettelijk behulpzaam heeft willen zijn bij een diefstal of verduistering die [medeverdachte] zou hebben gepleegd. Met andere woorden: het opzet op het gronddelict – diefstal of verduistering – kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het enkele feit dat verdachte haar bankrekening aan haar man ter beschikking heeft gesteld, betekent immers nog niet dat zij daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar bankrekening zou worden gebruikt voor een diefstal of verduistering. Het niet vragen naar de herkomst van het geld is mogelijk naïef, maar maakt dit niet anders. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan haar ten laste gelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 15.052,01. Dit bedrag bestaat uit € 14.202,01 materiële schade en € 850,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Ook [benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 24.203,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen nu verdachte van het haar ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vorderingen. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partijen
  • verklaart [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt voornoemde benadeelde partijen in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 januari 2011 tot en met 7 maart 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een, geldbedrag(en) (te weten een bedrag van 14.123,- euro en/of een bedrag van 7000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] ,
of
opzettelijk twee, althans een, geldbedrag(en) (te weten een bedrag van 14.123,- euro en/of een bedrag van 7000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] , welk(e) goed(eren) die [medeverdachte] anders dan door misdrijf, te weten als (mede-)eigenaar, feitelijk
leidinggevende en/of werknemer van gastouderbureau [gastouderbureau 1] en/of [gastouderbureau 2]
en/of (in die hoedanigheid en/of met toestemming van de eigenaar) als beheerder van voornoemde geldbedrag(en), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk haar, verdachtes, rekeningnummer beschikbaar te stellen voor die [medeverdachte] om voornoemd(e) geldbedrag(en) op over te maken en/of (vervolgens) door voornoemd(e) geldbedrag(en) van die rekening af te halen en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte] te overhandigen.