ECLI:NL:RBMNE:2019:473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
16/208821-18 en 16/014805-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en mishandeling met MDMA in bezit

Op 11 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Amersfoort, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor het steken van een slachtoffer met een mes tijdens een ruzie bij de McDonald's in Amersfoort op 20 oktober 2018. Het slachtoffer, die met een vriend op de scooter was, raakte ernstig gewond en moest worden geopereerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het in bezit hebben van 48 MDMA-pillen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond. De verdachte toonde spijt en leek oprecht geschrokken van zijn daden, wat de rechtbank meeneemt in de strafmaat. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/208821-18 en 16/014805-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein, de Liesbosch 100, 3439 LC te Nieuwgein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J. de Haan advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Tevens is de benadeelde partij [slachtoffer] ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Sprey, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Onder parketnummer 16/208821-18
Feit 1
Primair: op 20 oktober 2018 te Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een (zak)mes in de linkerzij (ter hoogte van de buikstreek) te steken;
Subsidiair: op 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een (zak)mes in de linkerzij (ter hoogte van de buikstreek) te steken;
Meer subsidiair: op 20 oktober 2018 te Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een (zak)mes in de linkerzij (ter hoogte van de buikstreek) te steken;
Feit 2: op 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld
door hem meerdere malen een kopstoot te geven en/of te duwen en/of te slaan en/of te stompen;
Onder parketnummer 16/014805-19
in de periode van 13 oktober 2018 tot en met 20 oktober 2018 te Amersfoort, 48 pillen MDMA aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 16/208821-18 feit 1 primair en feit 2, en het onder parketnummer 16/014805-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16/208821-18 feit 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen
opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag is of het middel an sich geëigend was om dodelijk letsel toe te brengen, nu het mes niet is aangetroffen en niet te zien of te herkennen is op de stills van de beelden en er dus uitgegaan moet worden van de verklaring van verdachte dat het mes zo’n 4 of 5 cm lang is. Het dossier biedt daarnaast onvoldoende aanknopingspunten om te spreken van potentieel dodelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij niet dicht op het slachtoffer stond op het moment dat hij stak en dat hij niet stak met volle kracht. Naar algemene ervaringsregels kan niet gezegd worden dat er een aanmerkelijke kans was dodelijk letsel, nu verdachte eenmalig heeft gestoken. Indien de rechtbank hier anders over denkt, heeft de raadsman verzocht om het onderzoek aan te houden voor het laten opmaken van een verklaring door een forensisch arts omtrent de vraag in hoeverre het geconstateerde letsel de dood tot gevolg zou kunnen hebben en zo ja, onder welke omstandigheden.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder parketnummer 16/208821-18 feit 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16/014805-19 ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 28 januari 2019 verklaard dat hij op 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven en met een mes in zijn linkerzij heeft gestoken. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij te zien is op de camerabeelden van de McDonald’s en dat hij de persoon is die achter de bijrijder zat in de Volkswagen Touran met kenteken [kenteken] . Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij de eigenaar is van voornoemde auto en dat hij een aantal pillen ongeveer een week voorafgaand aan 23 oktober 2018 in zijn auto had gevonden en dat hij wist dat deze pillen niet legaal waren. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden van de McDonald’s te Amersfoort uitgekeken van 20 oktober 2018 en hij verklaart daarover als volgt:
‘Ik zag dat de Volkswagen Touran met kenteken [kenteken] bij het eerste betaalraam van de Mc Drive arriveerde. [3] […] Ik zag dat de persoon achter de bijrijder uitstapte en richting [slachtoffer] liep. Ik zal de persoon achter de bijrijder vanaf nu beschrijven als verdachte 1. Ik zag dat verdachte 1 direct na het uitstappen naar [slachtoffer] liep en hem een kopstoot gaf. [4] Ik zag vrijwel direct na de kopstoot van verdachte 1, dat hij [slachtoffer] met zijn vlakke handen op zijn gezicht sloeg. [5] […] Ik zag dat verdachte 1 een snelle stekende/prikkende beweging maakte met zijn rechterhand in de linkerzijde van [slachtoffer] .’ [6]
Op 20 oktober 2018 is aangever [slachtoffer] gehoord. Hij verklaart:
‘Toen werd ik gestoken in mijn andere kant door een andere gozer. [7] Ik was gekleed in een jack […], een vest […] en een polo. [8] Ik kreeg een klap van een platte hand op mijn gezicht. Ik kreeg de klap op mijn linkerwang. [9]
V: Uiteindelijk kom je in het ziekenhuis. Wat voor letsel heb je gekregen wat de artsen hebben verteld?
A: Dat ik onder een scan moest, röntgen foto's en toen was het spoed.
V: Waarom?
A: Omdat ze op de foto's zagen dat ik misschien een inwendige bloeding had. Ze hadden door mijn milt heen gestoken.
V: Je zei je bent gestoken en je deed met je vingers een afstand. Hoeveel hebben de artsen gezegd?
A: 5,5 centimeter door mijn middenrif van mijn mild
[de rechtbank begrijpt: milt]heen gegaan. […] Ze hebben heel mijn buik open gemaakt om erin te komen om te hechten.’ [10]
Uit de geneeskundige verklaring van het UMC Utrecht blijkt dat aangever als patiënt werd opgenomen na een steekverwoning in de linkerflank, waarbij hij de volgende letsels opliep:
  • Miltlaceratie (steekgat 1.5 cm)
  • Diafragmaletsel (defect 1 cm).
Op 20 oktober 2018 was er een spoedlaparotomie, waarbij een miltbloeding werd verzorgd middels tachosyl en een diafragmaletsel werd overhecht. […] Patiënt […] kon op 25 oktober 2018 in goede klinische conditie naar huis worden ontslagen. [12]
Op 23 oktober 2018 is door verbalisant [verbalisant 2] , forensisch onderzoeker, een sporenonderzoek verricht. Zij verklaart daarover:
‘Ik zag dat het ging om een grijze Volkswagen Touran voorzien van kenteken [kenteken] . […] Ik zag in het vak achter de bijrijdersstoel een zakje Red Band snoepverpakking liggen. In deze verpakking zag ik een plastic zak zitten met pillen.’ [13]
Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat in de Volkswagen met kenteken [kenteken] 48 pillen in beslag zijn genomen onder goednummer 2286666. [14]
Uit onderzoek naar de verdovende middelen volgt:
‘Goednummer 2286666 staat in relatie SIN AAJL3895NL.’ [15]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is op 6 november 2018 een rapport uitgebracht. Hieruit volgt:
‘Het aangeboden onderzoeksmateriaal met kenmerk: AAJL3895NL bevat MDMA.’ [16]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Onder parketnummer 16/208821-18 feit 1
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 20 oktober 2018 te Amersfoort met een mes in de linkerzij ter hoogte van de buikstreek van [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het steken met een mes in de linkerzij ter hoogte van de buikstreek moet worden gekwalificeerd als een poging doodslag. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood, in die zin dat verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden. Bij de beantwoording van deze vraag komt betekenis toe aan een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer] in zijn linkerzij is gestoken, waarbij het mes is doorgedrongen tot zijn milt en hij met spoed geopereerd moest worden in het ziekenhuis. De rechtbank stelt vast dat verdachte met kracht heeft gestoken, nu het mes daarbij door de kleding van [slachtoffer] heen is gegaan. De rechtbank overweegt nog dat verdachte heeft verklaard aangeschoten te zijn geweest en in een vlaag te hebben gestoken, waardoor het mes gemakkelijk een andere (nog meer risicovolle) plek in het bovenlichaam had kunnen raken.
De rechtbank acht het algemeen bekend dat er zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden en dat het steken met een mes in het bovenlichaam dodelijk letsel op kan leveren. De rechtbank is van oordeel dat het met kracht steken met een mes, in het bovenlichaam van het slachtoffer geweld betreft van zodanige aard dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer daaraan zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte, het met kracht steken met een mes in het bovenlichaam bij vitale organen, naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het procesdossier bevat niet dergelijke aanwijzingen van het tegendeel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank wijst het door de verdedigingen gedane aanhoudingsverzoek ten behoeve van het opmaken van een verklaring door een forensisch arts af, nu zij zich voldoende voorgelicht acht op basis van de reeds in het dossier aanwezige geneeskundige verklaring en het bovenstaand oordeel. Om die redenen ziet de rechtbank geen noodzaak hiertoe.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] .
Onder parketnummer 16/208821-18 feit 2 en parketnummer 16/014805-19
De rechtbank acht eveneens bewezen op basis van bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte op 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven en te slaan, en dat verdachte in de periode van 13 oktober 2018 tot en met 20 oktober 2018 in Nederland 48 pillen, zijnde MDMA, aanwezig heeft gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Onder parketnummer 16/208821-18
Feit 1
Primair:
op 20 oktober 2018 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de linkerzij ter hoogte van de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven en tegen het bovenlichaam te slaan;
Onder parketnummer 16/014805-19
in de periode van 13 oktober 2018 tot en met 20 oktober 2018 in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 48 pillen, zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder parketnummer 16/208821-18
Feit 1
Primair: poging tot doodslag;
Feit 2: mishandeling;
Onder parketnummer 16/014805-19
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de Waag.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar een vonnis van 17 april 2018 van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2018:3642), gevraagd om de volgende factoren mee te laten wegen. De kans op herhaling kan als zeer laag worden ingeschat, wat ook blijkt uit het strafblad van verdachte en deze kans kan ondervangen worden door een behandeling. Verdachte heeft gelijk openheid van zaken gegeven en is bereid om met het slachtoffer in gesprek te gaan, waardoor er geen noodzaak tot vergelding is. Tot slot is geconstateerd dat het ten laste gelegde, indien bewezen, aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De raadsman heeft de rechtbank in overweging meegegeven een gevangenisstraf op te leggen van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de ambulante behandeling bij de Waag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
In de nacht van 20 oktober 2018 stonden verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] in de rij van de McDrive. Verdachte merkte dat zijn vrienden een woordenwisseling hadden met [slachtoffer] en hij is zich daarmee gaan bemoeien. Zonder noemenswaardige aanleiding heeft verdachte toen een kopstoot en enkele klappen in het gezicht van die [slachtoffer] gegeven, terwijl hij met zijn vrienden getalsmatig in de meerderheid was. Op het moment dat het geschil al weer gesust leek, is verdachte teruggelopen naar zijn auto en heeft daaruit een mes gepakt. Korte tijd later loopt verdachte opnieuw op [slachtoffer] af en steekt hem met dat mes in zijn linkerzij, waardoor (onder andere) de milt van [slachtoffer] is geraakt. Door [slachtoffer] in zijn bovenlijf te steken, had verdachte hem van het leven kunnen beroven. Verdachte wist wat hij had gedaan, maar is weggelopen en hij heeft zichzelf niet gemeld bij de politie, ook niet in de dagen daarna.
Dat [slachtoffer] ten tijde van dit gebeuren voor zijn leven heeft gevreesd, spreekt voor zich. Uit de foto’s in het procesdossier en uit de vordering van de benadeelde partij volgt dat [slachtoffer] aan de operatie een enorm litteken heeft overgehouden dat hem blijvend aan dit incident zal doen herinneren. Daarbij komt dat het niet alleen voor [slachtoffer] een heftig incident is geweest. Het geweld vond plaats tijdens een uitgaanssituatie op een plek met meerdere omstanders. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. Al dit voorgaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Tot slot werden in zijn auto nog 48 MDMA pillen aangetroffen.
Gelet op al het vorenstaande kan slechts worden volstaan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportages, uitgebracht door S.E. Zijp, psychiater, van 8 januari 2019 en R. Bout, GZ-psycholoog, van 10 januari 2019. De psychiater rapporteert dat bij verdachte in de situatie van het tenlastegelegde een aantal factoren zijn samen gekomen waaronder de alcoholintoxicatie, de impulsiviteit en verdachtes geschiedenis met trauma. De onderzoeker concludeert dat dit heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog rapporteert eveneens dat de agressie-impulsdoorbraak ten tijde van het ten laste gelegde deels te verklaren is vanuit een samenloop van situationele omstandigheden en de gebrekkige impulscontrole voortkomen uit de ADHD en concludeert een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank volgt de deskundigen hierin.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 23 januari 2019, opgesteld door C.P.M. Cruijen, reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat verdachte oprecht geschrokken lijkt te zijn van zijn handelen en zelf stelt te willen onderzoeken hoe het zo uit de hand heeft kunnen lopen. De reclassering acht ter voorkoming van recidive een ambulante behandeling geïndiceerd en verdachte heeft ter zitting laten weten hiervoor gemotiveerd te zijn.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Ten behoeve van het voorkomen van recidive, ziet de rechtbank aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.

9.BENADEELDE PARTIJ

Onder parketnummer 16/208821-18 feit 1 primair en 2
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.920,90. Dit bedrag bestaat uit € 920,90 materiële schade (waaronder € 498,36 vanwege eventuele toekomstige schade) en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/208821-18 feit 1 en 2 ten laste gelegde.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten heeft de raadsman verzocht om de posten 4 en 5, te weten de kilometervergoeding voor de toekomstige kilometers en het toekomstig eigen risico, af te wijzen. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële kosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële kosten heeft de verdediging gevraagd om deze te matigen tot een bedrag van € 1.250,-.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadeposten 1 en 2
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten 1 (ziekenhuisdaggeldvergoeding) en, 2 (kapotte kleding) ter hoogte van in totaal € 355,46 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 355,46 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
Materiële schadepost 3
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost 3 (kilometervergoeding gemaakte kilometers) komt eveneens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 67,08 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor een deel van deze schade, te weten € 48,36, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat bedrag aansprakelijk is en dat wanneer de medeverdachte (een deel van) die kosten betaalt, die betaling in mindering strekt op de betalingsverplichting van verdachte (en vice versa).
Voor het resterende gedeelte van € 18,72 (€ 67,08 - € 48,36) is alleen verdachte – en dus niet tevens de medeverdachte – aansprakelijk.
Materiële schadeposten 4 en 5
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de schadeposten 4 en 5 te weten € 498,36 nu deze schade op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bewezenverklaarde feiten impact hebben gehad op de benadeelde partij. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog is. De rechtbank schat de geleden immateriële schade van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid op € 2.500,-. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank beveelt dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van (€ 355,46 + 18,72 + 48,36 + 2.500,- =) € 2.922,54 vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/208821-18 feit 1 primair, feit 2, en het onder 16/014805-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 32 (tweeëndertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland, op het volgende adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal laten stellen van De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Onder parketnummer 16/208821-18 feit 1 primair en 2
Benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële schadeposten 1 en 2 en immateriële schade
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van (€ 355,46 materiële schade + 2.500,- immateriële schade =) € 2.855,46;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van € 2.855,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling;
Materiële schadepost 3
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 18,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van de algehele voldoening;
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 48,36 en veroordeelt verdachte
hoofdelijktot betaling aan [slachtoffer] van € 48,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
Materiële schadeposten 4 en 5 en immateriële schade
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat (€ 355,46 materiële schade + 18,72 materiële schade + 48,36 materiële schade + 2.500,- immateriële schade =) € 2.922,54 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mrs. C.M.A.T. van der Geest en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.H. Batavier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 16/208821-18
Feit 1
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een (zak)mes in de linkerzij althans in het lichaam (ter hoogte van de buikstreek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde milt, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (zak)mes in de linkerzij althans in het lichaam (ter hoogte van de buikstreek) te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een (zak)mes in de linkerzij althans in het lichaam (ter hoogte van de buikstreek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 20 oktober 2018 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen - een kopstoot te geven en/of - (met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of - op/tegen het (boven)lichaam) te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Onder parketnummer 16/014805-19
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2018 tot en met 20 oktober 2018 te Amersfoort, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
48 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-
methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( Artikel art 2 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 januari 2019, genummerd PL0900-2018302654, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 204. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2019.
3.Proces-verbaal bevindingen van camerabeelden MC Donalds van 21 oktober 2018, p. 91.
4.Proces-verbaal bevindingen van camerabeelden MC Donalds van 21 oktober 2018, p. 94.
5.Proces-verbaal bevindingen van camerabeelden MC Donalds van 21 oktober 2018, p. 94.
6.Proces-verbaal bevindingen van camerabeelden MC Donalds van 21 oktober 2018, p. 99.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 20 oktober 2018, p. 43.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 20 oktober 2018, p. 44.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 20 oktober 2018, p. 47.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 20 oktober 2018, p. 50.
11.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door prof. Dr. [A] , chirurg, bijlage 2 bij het Verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , p. 1.
12.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring opgesteld door prof. Dr. [A] , chirurg, bijlage 2 bij het Verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , p. 2.
13.Proces-verbaal van sporenonderzoek van 23 oktober 2018, p. 175.
14.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, p. 129.
15.Proces-verbaal van onderzoek naar verdovende middelen van 5 november 2018, p. 176.
16.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 6 november 2018, pagina 178.