In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en Volksbank N.V. [eiseres] had in het verleden hypothecaire leningen afgesloten bij Volksbank, maar kwam in financiële problemen en stelde dat Volksbank zich schuldig had gemaakt aan overkreditering. De rechtbank heeft vastgesteld dat Volksbank in 2004 en 2005 in totaal € 540.000,- aan [eiseres] en haar toenmalige echtgenoot, de heer [A], heeft verstrekt voor de aankoop van een woning. Na verkoop van de woning in 2010 resteerde er een schuld van € 71.845,89. [eiseres] stelde dat de maandlasten te hoog waren in verhouding tot haar en [A]'s inkomen en dat Volksbank ten onrechte rekening had gehouden met het inkomen van haar bejaarde ouders bij het verstrekken van de lening.
De rechtbank oordeelde dat Volksbank niet onterecht had gehandeld door het inkomen van de ouders van [eiseres] mee te nemen in de beoordeling, maar dat dit inkomen niet duurzaam was gezien de leeftijd van de ouders. Desondanks werd geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen het handelen van Volksbank en de door [eiseres] gestelde schade, omdat de financiële problemen voornamelijk voortkwamen uit de werkloosheid van [A] en niet uit de hulpbehoevendheid van de ouders. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten.
De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor vergoeding van de door [eiseres] gevorderde schade en dat de verklaring voor recht dat zij niets meer aan Volksbank verschuldigd was, niet kon worden toegewezen. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van Volksbank, die op € 7.360,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.