ECLI:NL:RBMNE:2019:4711
Rechtbank Midden-Nederland
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure
Op 11 oktober 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. V.E. van der Does, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting die op 18 september 2019 had plaatsgevonden, waarin de ontvankelijkheid van een verzet tegen een eerdere uitspraak werd besproken. Verzoeker betwistte de onpartijdigheid van de rechter, omdat hij vond dat zijn ingebrachte bewijsmaterialen niet voldoende werden gewaardeerd en hij niet de gelegenheid had gekregen om het laatste woord te voeren. De rechter, mr. V.E. van der Does, verweerde zich tegen de beschuldigingen van vooringenomenheid en stelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van partijdigheid.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek voor zover dit steunde op het ontbreken van het laatste woord, omdat deze grond niet tijdig was ingediend. Verder oordeelde de wrakingskamer dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter haar rol correct had vervuld en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/14 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.