ECLI:NL:RBMNE:2019:4710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
488230 / HA RK 19-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende bevooroordeeldheid

Op 11 oktober 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. D.S. Terporten-Hop, de politierechter die op 20 september 2019 de zitting had geleid. Verzoeker stelde dat de rechter bevooroordeeld was, onder andere omdat zij tijdens de zitting opmerkingen had gemaakt over zijn gedrag en de inhoud van het proces-verbaal van verhoor. Verzoeker voelde zich hierdoor belachelijk gemaakt en meende dat de rechter al een oordeel had gevormd voordat de zaak was behandeld.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig onderzocht. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de inhoud van het procesdossier met verzoeker had besproken en dat zij hem de gelegenheid had geboden om te reageren op de beschuldigingen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat het voorhouden van stukken uit het procesdossier een wettelijke taak van de rechter is en dat dit niet als bevooroordeeld kan worden beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure in de strafzaak met parketnummer 16/099323-19 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 488230 / HA RK 19-262
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
11 oktober 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 20 september 2019;
- het wrakingsverzoek gericht tegen mr. D.S. Terporten-Hop, opgenomen in dat proces-verbaal;
- de schriftelijke reactie van mr. D.S. Terporten-Hop van 24 september 2019.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 september 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De gewraakte rechter is met bericht van verhindering niet verschenen. De officier van justitie is als belanghebbende niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Lelystad, is een strafzaak onder parketnummer 16/099323-19 aanhangig. In die strafzaak is verzoeker verdachte. Op
20 september 2019 heeft in de strafzaak een zitting van de politierechter plaatsgevonden met mr. D.S. Terporten-Hop als politierechter, hierna te noemen de rechter.
2.2.
Verzoeker heeft aanleiding gevonden om de rechter te wraken. Verzoeker stelt dat hij door de houding van de rechter de indruk heeft dat zij bevooroordeeld is. Hij heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd.
De rechter heeft tijdens de zitting aangegeven dat verzoeker het proces-verbaal van verhoor bij de politie niet heeft willen ondertekenen, maar dat is pertinent onjuist. In het proces-verbaal van verhoor stonden een paar dingen die niet klopten. De verbalisant die het verhoor afnam weigerde op zijn verzoek direct een nieuw proces-verbaal op te maken. Daarom heeft hij het proces-verbaal niet getekend.
Daarnaast heeft de rechter tijdens de zitting gezegd dat verzoeker de persoon is, die zij op de foto’s die in het procesdossier zijn opgenomen ziet, en hij de persoon is die een kras op de auto maakt. Verzoeker ziet op de beelden die hij heeft gezien dat hij langs een auto loopt, maar hij ziet niet dat hij daarop een kras maakt. Ook over de andere foto’s in het procesdossier zegt de rechter dat verzoeker de persoon op die foto’s is. Die interpretatie van de rechter is niet correct. Op de zitting voorhouden dat de politie de persoon op de foto omschrijft als een persoon met een opvallende neus met een bolletje erop, zoals de rechter deed, is denigrerend en verzoeker voelde zich daardoor belachelijk gemaakt. Hoewel de rechter nog geen uitspraak had gedaan, wist hij wel welke kant het op ging.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij tijdens de behandeling van de zaak met verzoeker de inhoud van het procesdossier heeft besproken. Zij heeft de foto’s van de camerabeelden, die bij de aangifte van de vernieling van de buitenlamp zijn gevoegd, besproken en op een bepaald moment gezegd dat zij op één van de beelden een persoon ziet, die gelijkenissen vertoonde met verzoeker zoals zij hem op dat moment voor haar zag zitten. Zij heeft verzoeker gevraagd daarop te reageren. Daarna heeft zij de foto’s van de camerabeelden, die bij de aangifte van het bekrassen van de auto zijn gevoegd, besproken en heeft zij verzoeker voorgehouden dat de politie bij één van de foto’s opschrijft dat hij in beeld verschijnt en zijn linkerhand op de auto zet en een begin maakt met de kras en bij het uitkijken van de beelden een krassend geluid is te horen. Zij heeft verzoeker om zijn reactie gevraagd. Met betrekking tot het proces-verbaal van verhoor heeft de rechter verzoeker voorgehouden dat zijn handtekening onder het verhoor ontbreekt en dat de politie heeft opgeschreven dat verzoeker heeft geweigerd om zijn verklaring te ondertekenen. De gronden die verzoeker heeft aangevoerd waarop hij de rechter bevooroordeeld acht, geven naar mening van de rechter daar aldus geen aanleiding toe.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 september 2019 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de bron van al hetgeen op zitting voorvalt. Uit dat proces-verbaal maakt de wrakingskamer op dat de rechter tijdens de behandeling van de strafzaak de stukken die zich in het procesdossier bevinden aan verzoeker heeft voorgehouden. Het proces-verbaal van verhoor met vermelding van weigering van ondertekening, de foto’s van de camerabeelden en de bevindingen van de politie, maken daarvan onderdeel uit. Het voorhouden van stukken uit het procesdossier is een taak die de rechter op grond van de wet heeft te vervullen. Zowel stukken die in ontlastende zin als in belastende zin aan het bewijs zouden kunnen bijdragen moeten worden voorgehouden, zodat voor een verdachte duidelijk is waar de rechter zich bij het doen van uitspraak in de strafzaak op baseert. De rechter heeft hiernaar gehandeld. Dat zij daarbij vooringenomenheid heeft getoond is de wrakingskamer uit hetgeen verzoeker heeft gesteld niet gebleken. De rechter heeft verzoeker telkens de gelegenheid geboden te reageren op wat zij hem voorhield. Verzoeker heeft daardoor de reden waarom hij het proces-verbaal niet heeft getekend nader kunnen toelichten en zijn standpunt ten aanzien van de foto’s kenbaar kunnen maken. Daarbij bestrijdt hij overigens niet dat hij op de foto’s zou kunnen staan. De rechter heeft met haar handelen op zitting op geen enkele wijze vooringenomenheid laten zien. Dat hetgeen door de rechter ter zitting aan verzoeker uit het procesdossier is voorgehouden bij hem mogelijk de vrees heeft doen ontstaan voor een voor hem negatieve uitspraak kan geen grond voor vooringenomenheid opleveren.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, de officier van justitie, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling Strafrecht, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/099323-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.