ECLI:NL:RBMNE:2019:4669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/3072
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhaving van last onder dwangsom voor zeecontainers in Utrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die zeecontainers verhuurt op een perceel in Utrecht, is door het college van burgemeester en wethouders gelast om deze containers te verwijderen onder verbeurte van een dwangsom. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de handhaving totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om onmiddellijk handhavend op te treden. Daarom is het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3072
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.O. Copier
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Scharff).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker gelast onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- per maand tot een maximum van € 100.000,-voor 1 september 2019 de zeecontainers inclusief alle overige aanwezige bouwwerken ten behoeve van de afdekking van de zeecontainers op het perceel aan de [adres] in [woonplaats] te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn opgeschort tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. A. Arnold.

Overwegingen

1. Verzoeker huurt het perceel vanaf 1 september 2012 van de Nederlandse Spoorwegen. Verzoeker is eigenaar van de op het perceel geplaatste zeecontainers en verhuurt die voor opslag. Voor die tijd verhuurde hij zeecontainers op een perceel aan de [adres] in [woonplaats] .
2. Op 24 en 25 juni 2019 hebben de toezichthouders van Vergunning, Toezicht en Handhaving na een inventariserende controle van het industrieterrein [industrieterrein] de zeecontainers van verzoeker gecontroleerd. Tijdens die controle is geconstateerd dat de zeecontainers zonder vergunning zijn geplaatst. Naar aanleiding van de geconstateerde inhoud van (sommige van) de containers zijn ook de politie en douane betrokken bij het onderzoek.
Gelet op wat er tijdens de controle is geconstateerd, heeft de burgemeester van de gemeente Utrecht op 27 juni 2019 besloten het terrein en de containers te sluiten. Verweerder heeft diezelfde dag ook aangekondigd voornemens te zijn om handhavend op te treden.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van meerdere overtredingen, omdat:
  • de zeecontainers zijn geplaatst/gebouwd zonder omgevingsvergunning;
  • de zeecontainers in stand worden gelaten;
  • het perceel in strijd met de bestemming wordt gebruikt.
4. Vast staat dat de containers zijn aan te merken als bouwwerken. Ook staat vast dat voor de containers een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is en dat verzoeker op dit moment niet beschikt over een omgevingsvergunning.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter acht de spoedeisendheid voldoende aannemelijk. Zij dient nu te beoordelen of aanleiding bestaat het bestreden besluit te schorsen totdat verweerder heeft besloten op de bezwaren van verzoeker.
6. Verzoeker heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom. Verzoeker heeft meerdere gronden naar voren gebracht, waaronder:
a. het gebruik van de containers is niet in strijd met het bestemmingsplan en
b. het gebruik van de containers valt onder het overgangsrecht.
Het gebruik is in strijd met het bestemmingsplan?
7.1
Verzoeker voert aan dat het gebruik van de containers voor verhuur voor opslag toegestaan is op grond van artikel 3.1 van het geldende bestemmingsplan ‘Cartesiusweg e.o.’. Het perceel is bestemd voor bedrijven en activiteiten, waar dit specifiek is aangeduid uitsluitend voor: bedrijven uit de in bijlage ‘Lijst van Bedrijfsactiviteiten’ genoemde categorieën 1 tot en met 3.2. Verzoeker stelt dat volgens die lijst de bedrijfsactiviteiten die hij ontplooit, expliciet toegestaan zijn. Het betreft de daarin opgenomen activiteit ‘Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)’. In dat verband wijst verzoeker ook op het grote opslagbedrijf [bedrijf] dat aan de [straat] is gevestigd. Daar is hetzelfde bestemmingsplan van toepassing en hebben de gronden dezelfde bestemming en functieaanduiding.
7.2
Verweerder heeft in zijn verweer en ter zitting toegelicht hoe hij artikel 3.1 uitlegt en heeft daarbij ook op de definitie van het begrip ‘bedrijf’ gewezen.
De voorzieningenrechter acht de uitleg van verweerder in zijn verweer op voorhand niet onrechtmatig. In wat verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht over dat het gebruik van de gronden onder de volgens het bestemmingsplan toegestane bedrijfsactiviteiten valt te scharen, noodzaakt echter wel dat verweerder hierop in de heroverweging gemotiveerd dient in te gaan. Daarbij dient ook ingegaan te worden op wat verzoeker ten aanzien van het bedrijf [bedrijf] naar voren heeft gebracht.
Het gebruik valt onder het overgangsrecht?
8.1
Verzoeker voert aan dat het gebruik van de containers voor opslag onder het overgangsrecht valt, zoals is opgenomen in artikel 24 van het bestemmingsplan. Ook onder het oude bestemmingsplan was verhuur van de zeecontainers toegestaan. Ter zitting wijst hij in dit verband erop dat in 1997 en in 2002 aan de voorganger van zijn bedrijf aan de [adres] vergunningen zijn verleend en dat daarbij was overwogen dat de activiteiten in overeenstemming waren met het op dat moment geldende bestemmingsplan. Verzoeker stelt dat hij het gebruik van het perceel voor de verhuur van de zeecontainers daarom heeft mogen voortzetten op het huidige perceel, aangezien hij die verhuuractiviteiten daar op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in 2013 al ontplooide.
8.2
De voorzieningenrechter vindt dat dit beroep op het overgangsrecht nader moet worden onderzocht door verweerder. Niet valt uit te sluiten dat als verzoeker voor de zeecontainers op het perceel [adres] in bezit was van een vergunning, verleend op basis van het oude bestemmingsplan, het beroep op het overgangsrecht een kans van slagen heeft.
Zorgvuldige beoordeling in bezwaar is noodzakelijk
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het in de eerste plaats aan verweerder is om op alle punten die verzoeker in bezwaar naar voren heeft gebracht in te gaan in de bezwaarprocedure.
10. Het is de voorzieningenrechter niet op voorhand duidelijk dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Wel is het zo dat wat verzoeker op de zitting ter nadere onderbouwing van zijn gronden, vooral ten aanzien van het overgangsrecht, naar voren heeft gebracht, noodzaakt tot een nader zorgvuldig onderzoek door verweerder.
De voorzieningenrechter blijft op dit moment buiten de discussie tussen verweerder en verzoeker en gaat ten aanzien van de naar voren gebrachte bezwaargronden niet op de stoel van verweerder zitten. Deze vragen zullen in de bezwaarfase moeten worden beantwoord.
11. De voorzieningenrechter zal daarom haar oordeel beperken tot het wegen van de belangen van partijen in deze spoedprocedure. Verzoekers belang is erin gelegen de bezwaarprocedure af te wachten en tot zolang niet verplicht te zijn om aan de last te voldoen. Verweerders belang is om onmiddellijk handhavend op te treden.
12. Zoals hiervoor is overwogen, dient een aantal in bezwaar naar voren gebrachte gronden door verweerder te worden uitgezocht. Gelet op wat naar voren is gebracht en dan vooral over het overgangsrecht en over de wel verleende omgevingsvergunningen voor [adres] , bestaat er twijfel zolang verweerder dit niet zorgvuldig heeft uitgezocht en beoordeeld.
Ter zitting heeft verweerder de verwachting uitgesproken dat binnen afzienbare tijd de beslissing op bezwaar wordt genomen. Gelet daarop en alles afwegend, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure af te wachten zwaarder dan verweerders belang om tot handhaving over te gaan nog voordat hij besloten heeft op de bezwaargronden.
Conclusie en proceskostenveroordeling
13. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorlopige voorziening houdt in dat het bestreden besluit geschorst wordt tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.