4.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft op 27 mei 2018 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Gisteren (de rechtbank begrijpt: 26 mei 2018) zag ik [verdachte] op het terrein van de Opel dealer (de rechtbank begrijpt: te Almere) staan. Hij stond al buiten zijn auto. Ik stopte daar. Toen trok hij dat pistool, hij laadt dat pistool en liep op die auto af.Hij schoot vanaf de passagierskant van mijn auto, door het open raam.Hij heeft een paar keer geschoten.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 september 2019 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2018 had ik met [slachtoffer] afgesproken bij de Opel dealer om te praten.
B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG, heeft op 12 juli 2019 een rapport geschreven van het forensisch geneeskundig onderzoek. Dit houdt onder meer het volgende in betreffende het letsel dat is aangetroffen bij [slachtoffer] :
De volgende traumatische afwijkingen werden bij revisie van het beschikbare radiologische materiaal waargenomen: op de CT-scan werden vier huiddefecten waargenomen met twee daartussen gelegen wondtrajecten:
- Huiddefect A. rechts op het hoofd, circa 3,5 cm vóór de uitwendige gehoorgang;
- Huiddefect B. links ter hoogte van de kaakhoek;
- Huiddefect C. rechts in de nek ter hoogte van de vierde halswervel;
- Huiddefect D. links van de middellijn in de nek ter hoogte van de vierde halswervel.
Tussen de huiddefecten A en B bestond een wondtraject (1) onder de schedelbasis door, met beschadiging van twee kauwspieren, een uitsteeksel van een bijholte, mogelijk de keelholte en met perforatie en verbrijzeling van de rechterkaakhoek. Hierbij bevonden zich botfragmenten in de onderhuidse weke delen aan de buitenzijde van de linker kaakhoek. Tussen huiddefecten C en D bestond een wondtraject (2) door de onderhuidse weke delen van de nek. Hierbij was géén beschadiging van botweefsel.
Scenario van verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat het scenario zoals dat is geschetst door aangever als onjuist terzijde moet worden geschoven en dat er moet worden uitgegaan van het scenario van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het [slachtoffer] was die het vuurwapen heeft getrokken en op verdachte heeft gericht. Verdachte heeft in een worsteling dit wapen vervolgens van zich af gedraaid, kennelijk in de richting van [slachtoffer] , waarbij het wapen twee keer is afgegaan en [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Vervolgens heeft [slachtoffer] het wapen losgelaten en heeft verdachte nogmaals in de richting van [slachtoffer] geschoten. Dit betekent dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte moet dan ook van de hem ten laste gelegde poging doodslag worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat het aantreffen van de kogelhulzen in de auto van [slachtoffer] alleen past in de verklaring van verdachte. De kogelhulzen kunnen immers niet in de auto terecht zijn gekomen als van buiten de auto geschoten zou zijn, zoals aangever heeft verklaard. Deze bevindingen sluiten volgens de raadsman dan ook het scenario van aangever uit.
Met betrekking tot het aantreffen van de kogelhulzen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek van 13 juni 2018 is gebleken dat er twee hulzen in de auto van aangever zijn aangetroffen: één op en één onder de mat aan de zijde van de bestuurder. Ten aanzien van het moment waarop verdachte hem heeft beschoten heeft [slachtoffer] onder meer het volgende op 27 mei 2018 bij de politie verklaard: “
V: Op het moment dat hij schoot, hield hij het wapen toen in of buiten de auto? A: Hij kwam bij die raam, hij was dicht bij de auto. V: Was het wapen in de auto of buiten de auto? A: Ik denk dat het buiten de auto was”.De rechtbank overweegt dat deze verklaring, noch de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris van 17 januari 2019, zodanig stellig is dat daarmee is uitgesloten dat ook in het scenario van [slachtoffer] verdachte met het wapen in de auto is geweest. Zijn verklaring sluit immers niet uit dat verdachte zo dicht bij het open autoraam is geweest dat ook daardoor de kogelhulzen in de auto terecht zijn gekomen. De bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de kogelhulzen dwingen dan ook niet tot de conclusie dat het door verdachte geschetste scenario zich heeft voorgedaan en dat daarom aan de verklaring van [slachtoffer] op grond van de onbetrouwbaarheid daarvan geen bewijsbetekenis zou mogen worden toegekend. De rechtbank acht de bevindingen ten aanzien van de kogelhulzen zowel passend in het scenario van aangever als in het scenario van verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte echter niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende. Uit de proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van het tankstation Autoradam blijkt dat vlak voor het schietincident [slachtoffer] en verdachte elkaar bij het tankstation hebben getroffen. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] aan heeft zien komen rijden, is hij direct aan de passagierszijde van zijn eigen auto ingestapt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij bang was voor [slachtoffer] en niet kon zien of [slachtoffer] iets in zijn handen had. Ook [slachtoffer] heeft aangegeven dat het kan kloppen dat verdachte bang voor hem was. Vervolgens is [slachtoffer] langs de auto van verdachte gelopen in de richting van de tankshop. Ter terechtzitting van 24 september 2019 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] op dat moment tegen hem heeft gezegd dat hij bij de Opel dealer moest gaan staan, zodat ze daar hun problemen zouden kunnen uitpraten. Verdachte is hier vervolgens naar toe gereden. Niet veel later is ook [slachtoffer] weggereden bij het tankstation en is hij bij de Opel dealer gaan staan, waarna het schietincident heeft plaatsgevonden. Als de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van verdachte, namelijk dat hij bang was voor [slachtoffer] , acht zij het niet aannemelijk dat verdachte op verzoek van [slachtoffer] is weggereden bij het tankstation en laat op de avond, in het donker, met gedoofde lichten bij de Opel dealer op hem is gaan wachten. Het tankstation was immers verlicht, er hingen camera’s en er waren mensen aanwezig, terwijl de plek bij de Opel dealer meer uit het zicht lag, onverlicht en rustiger was. Bovendien acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte eerst verklaart bang te zijn omdat hij bij het tankstation niet kan zien wat [slachtoffer] in zijn handen heeft en vervolgens zegt dat hij bij de Opel dealer uit zijn auto naar de auto van [slachtoffer] is gelopen zonder enige mogelijkheid tot verdediging en zonder zich ervan te vergewissen of [slachtoffer] op dat moment mogelijk wel een wapen bij de hand zou hebben.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat uit het dossier blijkt dat verdachte in september 2018 vanuit de penitentiaire inrichting met verschillende mensen heeft gebeld over een man die voor hem zou kunnen getuigen. Uit de tapgesprekken blijkt dat de getuige dat echter niet voor niets wilde doen. [getuige 1] heeft op 25 februari 2019 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte hem een geldbedrag heeft aangeboden in ruil voor zijn verklaring dat [getuige 1] een wapen bij [slachtoffer] zou hebben zien. [getuige 1] heeft vervolgens verklaard dat het juist verdachte was bij wie hij een wapen had gezien, namelijk een kaliber 7.65 mm. Ook getuige [getuige 2] heeft op 3 januari 2019 bij de politie verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte het schietincident bij [slachtoffer] in de schoenen wil schuiven. [getuige 2] heeft verklaard dat hij dat niet terecht vindt, omdat hij juist bij verdachte een wapen heeft gezien. Dat was een 7.65 of 9mm. Uit het rapport wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van het schietincident in Almere op 26 mei 2018 van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 november 2018 blijkt dat het wapen waarmee is geschoten op aangever een 7.65 mm Browning betreft en dat de twee hulzen die in de auto zijn aangetroffen passen bij een wapen met een kaliber van 7.65 mm Browning. Dit sluit aan bij de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die wijzen in de richting van verdachte als schutter.
Met betrekking tot de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] overweegt de rechtbank dat zij de nodige behoedzaamheid betracht bij het wegen van deze verklaringen, nu zij beiden in een relatie staan tot [slachtoffer] . Op basis van het procesdossier is er echter geen aanleiding om aan te nemen dat reeds om die reden de verklaringen vanwege hun onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs in aanmerking komen. De getuigen verklaren elk over een ander moment waarop zij eenzelfde soort wapen bij verdachte hebben gezien. Daar komt bij dat de rechtbank deze verklaringen in samenhang leest met andere bewijsmiddelen, waarin zij verankering vinden.
Voorts blijkt uit voornoemde tapgesprekken dat ‘ [A] ’ tegen verdachte heeft gezegd dat als op een dag de waarheid aan het licht komt, het moeilijker wordt voor verdachte.
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank de verklaring van verdachte en daarmee het scenario zoals door hem is geschetst niet aannemelijk. Het verweer wordt verworpen.
Poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het met een vuurwapen gericht en op korte afstand meermalen te schieten in de richting van het hoofd en lichaam van [slachtoffer] , ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van voornoemde bewijsmiddelen het tenlastegelegde, te weten de poging tot doodslag op [slachtoffer] , wettig en overtuigend worden bewezen.