4.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en op 16 januari 2019 in een verhoor het volgende verklaard:
Op 3 januari 2019 was ik in het hotel waar ik woon (de rechtbank begrijpt: in Lelystad).Toen begonnen we te vechten. Daarna kwam ik bij. Ik zag dat [verdachte] mij had neergestoken. Ik heb het mes gezien. [verdachte] bleef op mij insteken.
Op 3 januari 2019 is er een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] opgesteld door arts Nosewick waarin het volgende is beschreven:
Uitwendig waargenomen letsel: steekverwoningen 1 heup links, 2 rug links, 3 oksel links.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 24 september 2019 onder meer het volgende verklaard:
Op 3 januari 2019 was ik in Lelystad. Nadat ik in de lobby was geweest van het hotel ben ik weer terug naar buiten gegaan. Er ontstond een worsteling met [slachtoffer] . Ik zag na het incident bloed aan mijn handen.
Bewijsoverwegingen
De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd zal de rechtbank de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van deze getuigen zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris op essentiële onderdelen wezenlijk van elkaar verschillen. Dit ziet onder meer op de vraag wat er in de auto met aangever zou zijn besproken, of aangever op enig moment in de auto heeft plaatsgenomen en op welk moment er een mes bij verdachte zou zijn gezien. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook niet betrouwbaar en zal deze terzijde schuiven.
Het scenario van verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op het steken, laat staan doden, van aangever. De verklaring van aangever dat verdachte het mes heeft getrokken is onjuist. Het was aangever zelf die het mes trok en toen verdachte zich daartegen wilde verdedigen is aangever per ongeluk gewond geraakt, aldus de raadsman.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte op de terechtzitting van 24 september 2019 wisselend heeft verklaard over wanneer hij heeft waargenomen dat het voorwerp in kwestie een mes betrof. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte ter terechtzitting niet nader heeft kunnen uitleggen hoe hij het mes, dat aangever zou hebben getrokken, heeft kunnen afpakken zonder zichzelf daarbij te verwonden. Tot slot stelt de rechtbank vast dat aangever blijkens de hiervoor genoemde geneeskundige verklaring drie steekverwondingen heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn armen waarin het mes zich bevond heeft gezwaaid en gemaaid om zich af te weren. Bij zulke handelingen is het hoogstwaarschijnlijk dat er snijverwondingen ontstaan. De verwondingen van aangever, die bestaan uit drie steekwonden, ondersteunen daarmee niet de verklaring van verdachte. Gelet op deze drie punten, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is. Dit verweer wordt verworpen. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangever, waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die tijdens het gevecht een mes heeft getrokken.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AE9049). Aanmerkelijke kansOf sprake is van een aanmerkelijke kans op overlijden moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder dient te worden verstaan een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte driemaal heeft gestoken in het bovenlichaam van aangever. Het is een algemene ervaringsregel dat door het steken met een mes in het bovenlichaam, waarin zich vitale organen bevinden, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kans dat aangever door dit handelen van verdachte zou komen te overlijden als aanmerkelijk moet worden beoordeeld.
Bewuste aanvaarding
Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, namelijk het tijdens een gevecht trekken van een mes en daarmee steken in het bovenlichaam, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en gelet op voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag zoals aan hem primair ten laste is gelegd.