ECLI:NL:RBMNE:2019:4633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
7832181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonvordering en niet-uitbetaalde vakantiedagen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer had een loonvordering ingediend, omdat zij na haar ontslag op 1 mei 2019 geen loon, reiskostenvergoeding, pensioencompensatie en vakantiebijslag had ontvangen. De werknemer had op 11 maart 2019 haar ontslag per e-mail ingediend en dit op 19 maart 2019 bevestigd per aangetekende brief. De werkgever is niet verschenen in de procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet in het geding is verschenen en heeft verstek verleend. De rechter heeft de spoedeisendheid van de zaak erkend en geconcludeerd dat de werknemer recht heeft op de gevorderde bedragen, omdat er geen verweer is gevoerd door de werkgever. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. Tevens is de werkgever veroordeeld om de salarisspecificaties en jaaropgaven aan de werknemer te verstrekken, op straffe van een dwangsom.

De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de werknemer begroot op € 785,81 en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7832181 UV EXPL 19-135 WJ/40222
Vonnis in kort geding van 17 juli 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: M.H. [eiseres] .
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
die niet in het geding is verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van 24 juni 2019 met 9 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Ter zitting is [eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening:
tot betaling van het loon (€ 4.142,70) over de maand april 2019;
tot betaling van de wettelijke verhoging (€ 2.071,35) over het loon over de maand april 2019;
tot betaling van de reiskostenvergoeding (€ 50,-) en de pensioencompensatie
(€ 80,-) over de maand april 2019;
tot uitbetaling van 3,5 niet opgenomen vakantiedagen (€ 805,53);
tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
tot betaling van de vakantiebijslag (€ 3.151,30) over de periode 1 juli 2018 tot en met 1 mei 2019;
tot het verstrekken van de salarisspecificaties van de maanden februari, maart en april 2019 en de jaaropgave van 2018 en 2018, op straffe van een dwangsom van €100,- per dag;
tot betaling van de proceskosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd.
2.3.
[eiseres] is op 16 juli 2018 in dienst getreden van [gedaagde] voor de duur van één jaar in de functie van [..] . Haar laatstgenoten salaris is € 4.142,70. In haar arbeidsovereenkomst staat een opzegbeding met een opzegtermijn van één maand. Op 11 maart 2019 heeft [eiseres] per e-mail haar ontslag ingediend per 1 mei 2019. Op 19 maart 2019 heeft ze dit ook per aangetekende brief gedaan.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens over de maand april het loon, de reiskostenvergoeding en de pensioencompensatie niet betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] de vakantiebijslag en de 3,5 nog openstaande vakantiedagen niet uitbetaald. [gedaagde] heeft bovendien geen salarisspecificaties over de maanden februari, maart en april 2019 en geen jaaropgaven van 2018 en 2019 verstrekt aan [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij haar loon nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet is verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan [gedaagde] verstek wordt verleend.
3.2.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
3.3.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiseres] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.4.
Op basis van de door [eiseres] overgelegde stukken en omdat er geen verweer is gevoerd, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres] . Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiseres] haar loon, de reiskostenvergoeding en de pensioencompensatie over de maand april, haar vakantiebijslag en haar resterende vakantiedagen niet uitbetaald heeft gekregen, terwijl ze daar wel recht op had. Nu [gedaagde] niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan is zij bovendien de wettelijke verhoging verschuldigd. Ook gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] de salarisspecificaties van de maanden februari, maart en april 2019 en de jaaropgave van 2018 en 2019 niet aan [eiseres] heeft verstrekt. Dit is in strijd met artikel 7:626 BW.
3.5.
Gelet op het voorgaande komen de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen worden daarom toegewezen, met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum wordt gesteld van € 10.000,00.
Wettelijke rente
3.7.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over het verschuldigde loon, de wettelijke verhoging, de reiskostenvergoeding, de pensioencompensatie en de uit te betalen vakantiedagen, omdat er geen verweer is gevoerd.
Proceskosten
3.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 104,81
- vastrecht 81,00
- salaris gemachtigde
600,00(2,0 punten × tarief € 300,00)
Totaal € 785,81

4.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
een bedrag van € 4.142,70 bruto, zijnde het loon over de maand april 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 2.071,35 bruto, zijnde de wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 805,53 bruto, zijnde de niet uitbetaalde vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 130,00 netto, zijnde de reiskostenvergoeding en de pensioencompensatie over de maand april 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
en bedrag van € 3.151,30 bruto, zijnde de vakantiebijslag;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen één week na betekening van deze uitspraak de salarisspecificaties van de maanden februari, maart en april 2019 en de jaaropgaven van 2018 en 2019 van [eiseres] aan haar te verstrekken, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, zulks met een maximum van € 10.000,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 785,81;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.