ECLI:NL:RBMNE:2019:4624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/2470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een horecabedrijf wegens aanwezigheid van een cash center

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van een restaurant in Amersfoort, dat door de burgemeester voor zes maanden was gesloten vanwege de aanwezigheid van een cash center, wat volgens de burgemeester een gevaar voor de openbare orde zou opleveren. Verzoeker, de eigenaar van het restaurant, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder op 13 mei 2019 het primaire besluit geschorst, maar na het bestreden besluit van 21 juni 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker opnieuw een voorlopige voorziening aangevraagd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van het cash center in het restaurant een risico voor de openbare orde met zich meebrengt, vooral gezien de stijgende omzet uit illegale kansspelen. Echter, de rechter heeft ook opgemerkt dat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan over de vraag of de sluiting gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker, die zijn inkomen uit het restaurant haalt, afgewogen tegen het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven. Gezien de onzekerheid over de gevaren voor de openbare orde, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen en de sluiting van het restaurant op te schorten tot er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester het griffierecht van verzoeker moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2470
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigden: mr. P. Koorn en mr. S.L.J. Janssen),
en

de burgemeester van de gemeente Amersfoort, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. H. Maaijen en mr. B. Eising).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten “ [restaurant] ” aan het [adres] in [vestigingsplaats] te sluiten voor de duur van zes maanden met ingang van 16 april 2019.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst (UTR 19/1525) tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 21 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Daarbij heeft verweerder voor de aanvullende bestuurlijke rapportage van 2 april 2019 een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de voorzieningenrechter medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van dit stuk. Bij beslissing van 4 september 2019 heeft de rechtbank, mr. V.E. van der Does, bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn bedrijfsleider, dhr. [A] en zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het gaat in deze zaak over de sluiting van het restaurant van verzoeker vanwege de aanwezigheid van een cash center.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bestreden besluit een andere grondslag kent dan het primaire besluit. Aan het primaire besluit had verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde, omdat sprake is van een overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (Wok) en artikel 2:39, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV).
Bij uitspraak van 13 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geen sprake is van een situatie waarvan gezegd kan worden dat verzoeker gelegenheid heeft geboden tot illegaal gokken en dat verweerder dus ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok en artikel 2:39, tweede lid, van de APV.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens artikel 2:31 van de APV ten grondslag gelegd. Aan dit artikel ontleent verweerder de bevoegdheid tot sluiting van horecabedrijven in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat er een zeer nauwe verwevenheid bestaat tussen een cash center en illegaal gokken. De omzet op het cash center dat in het restaurant van verzoeker was geplaatst heeft in de periode van 15 mei 2018 tot 1 april 2019
€ 27.001,54 bedragen. Uit de facturen blijkt dat deze omzet grotendeels is gegeneerd uit illegale kansspelen via
www. [website]. De omzet vertoont een stijgende lijn. Dit betekent dat de aanwezigheid van een cash center een gevaar oplevert voor de openbare orde. Omdat de accounts op het cash center anoniem worden aangemaakt, wordt de mogelijkheid gecreëerd om door middel van een cash center geld wit te wassen. Dit kan criminelen aantrekken en uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat het restaurant veel bezocht werd door bezoekers met antecedenten. Verzoeker heeft geld verdiend aan de aanwezigheid van het cash center. Hij wist of had op zijn minst moeten vermoeden dat er iets niet deugde. Hij heeft dus verwijtbaar gehandeld. Overeenkomstig de Beleidsregel Sluiting van horecabedrijven en voor het publiek openstaande gebouwen wordt in een situatie waarin sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde én de ondernemer verwijtbaar heeft gehandeld, het pand voor een periode van zes maanden gesloten. De omstandigheid dat het cash center al op 28 maart 2019 in beslag is genomen, is geen reden om van het beleid af te wijken of om een sluiting voor een kortere termijn aangewezen te achten. Gebleken is dat niet alle cash centers in beslag zijn genomen en het is dus mogelijk dat een cash center opnieuw in het restaurant wordt toegelaten. Er is sprake geweest van een zogeheten loop naar het restaurant en verweerder vindt het van zeer groot belang om krachtig handhavend op te treden tegen ondermijnende criminaliteit.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De kernvraag in deze zaak is of de enkele aanwezigheid van een cash center in een horecabedrijf een gevaar oplevert voor de openbare orde, hetgeen de burgemeester de bevoegdheid verleent om zo’n horecabedrijf te sluiten. Deze vraag is door de rechter nog niet in een bodemprocedure beantwoord. De rechtspraak van de voorzieningenrechters laat een wisselend beeld zien. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vraag bij uitspraken van 9 augustus 2019 [1] en 30 augustus 2019 [2] bevestigend beantwoord. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij uitspraak van 8 augustus 2019 [3] geoordeeld dat valt te betwijfelen of het geopend blijven van de horecagelegenheid een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid, waarbij de voorzieningenrechter van belang acht dat het cash center (eveneens) al op 28 maart 2019 in beslag is genomen. Daarmee is naar zijn voorlopig oordeel het eventuele directe gevaar voor de openbare orde en veiligheid feitelijk al weggenomen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft in 31 uitspraken van 28 augustus 2019 [4] dezelfde twijfel uitgesproken. Gelet op deze jurisprudentiële ontwikkelingen en het principiële karakter van de rechtsvraag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het wenselijk is dat deze vraag op korte termijn in een bodemprocedure aan de orde komt. De voorzieningenrechter zal deze vraag daarom nu niet beantwoorden, maar bewerkstelligen dat de beroepszaak van verzoeker op korte termijn door een meervoudige kamer van deze rechtbank wordt behandeld.
7. Vorenstaande betekent dat de beslissing van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening uitsluitend het resultaat kan zijn van een belangenafweging, waarbij wordt bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en verweerder als volgt. Verzoeker heeft er groot belang bij dat zijn restaurant, dat nog steeds open is, geopend blijft. Met het restaurant verdient verzoeker zijn inkomen waarmee hij zijn gezin onderhoudt. Verweerder heeft er belang bij om de openbare orde te handhaven, maar omdat nou juist onzeker is of deze in het geding is, kan dit belang niet opwegen tegen het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.UTR 19/2155 en UTR 19/2217 (niet gepubliceerd)
2.UTR 19/2452, UTR 19/3050, UTR 19/3057 en UTR 19/3058 (niet gepubliceerd)
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBROT:2019:6869