Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure en de feiten
2.Het verzoek en het advies curator
heeft sinds het faillissement geen inkomsten meer en een bijstandsuitkering is hem geweigerd. Hij leeft van het vermogen van zijn vrouw en van bijdragen die hij zo nu en dan ontvangt van familie en vrienden.
De advocaat van [verzoeker] heeft ter zitting nog betoogd dat de curator niet tot afwikkeling van het faillissement wenst te komen, omdat zij -kort gezegd- haar salaris als curator vergoed wil zien. De curator wil de pensioengelden die mogelijk uitgekeerd gaan worden aan [bedrijfsnaam] B.V., zijnde de pensioenvennootschap van [verzoeker] , volledig naar zich toehalen, aldus de advocaat.
De curator voert hiertoe aan dat [verzoeker] inkomsten buiten het bereik van de boedel houdt. Voorts is de curator van oordeel dat [verzoeker] niet in staat moet worden geacht de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [verzoeker] heeft tijdens het faillissement namelijk niet voldaan aan zijn informatieplicht door de curator geen duidelijkheid te verschaffen over de vraag hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet. Uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat [verzoeker] en zijn echtgenote [B] onwaarschijnlijk lage uitgaven hebben voor levensonderhoud, waardoor de Belastingdienst concludeert dat de kosten voor levensonderhoud van [verzoeker] en zijn gezin ofwel door anderen worden bekostigd ofwel contant worden voldaan. Uit de verklaringen van [verzoeker] volgt dat derden af en toe gelden verstrekken, maar niet in die mate dat zij volledig in het levensonderhoud van [verzoeker] en zijn gezin voorzien.
3.De beoordeling
In de visie van de advocaat van [verzoeker] dient deze toelichting te worden aangemerkt als een met reden omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Ter zitting heeft de advocaat toegelicht dat de curator onderzoek had kunnen doen naar de mogelijkheid van het aanbieden van een minnelijk akkoord in de zin van artikel 138 Fw. In de periode vanaf het uitspreken van het faillissement en voorafgaand aan het verzoek om een 285-verklaring heeft [verzoeker] de curator geïnformeerd, onderbouwd met stukken, over de inkomens- en vermogenspositie van [verzoeker] . Deze positie is al sinds jaar en dag dezelfde, namelijk dat [verzoeker] geen vermogen of inkomsten heeft, aldus de advocaat.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet, althans onvoldoende gebleken is dat [verzoeker] zich voldoende heeft ingespannen om tot een minnelijke regeling te komen met zijn schuldeisers. De rechtbank stelt vast dat de schuldeisers nimmer een concreet aanbod is gedaan. [verzoeker] had daartoe, al dan niet met hulp van zijn advocaat, actie kunnen en moeten ondernemen. De advocaat van [verzoeker] heeft aangevoerd dat het op de weg van de curator had gelegen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een minnelijke regeling, nu de curator volledig op de hoogte was van de inkomens- en vermogenspositie van [verzoeker] . Dit betoog gaat niet op. Uit de openbare faillissementsverslagen en ook uit het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat [verzoeker] de curator niet volledig heeft geïnformeerd over zijn inkomens- en vermogenspositie. Gebleken is dat [verzoeker] in de afgelopen jaren wisselende en niet afdoende verklaringen heeft afgelegd. Zo blijkt uit de 285-verklaring dat [verzoeker] in oktober 2017 aan de curator heeft aangegeven dat hij volledig op kosten van zijn echtgenote leeft, dat de echtgenote maar heel af en toe gelden van derden ontvangt en dat dit dan geen substantiële bedragen zijn. Ondanks meerdere verzoeken van de curator om te substantiëren en te onderbouwen met welke bedragen [verzoeker] en zijn gezin worden ondersteund is deze informatie achterwege gebleven. Ter zitting is door [verzoeker] aangegeven dat al het vermogen van zijn echtgenote ‘in de woning’ zit en dat er daarnaast geen vermogen is. Daarmee is nog steeds onduidelijk hoe [verzoeker] en zijn gezin in hun levensonderhoud (hebben) kunnen voorzien.
4.De beslissing
3 oktober 2019.