ECLI:NL:RBMNE:2019:4596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 18/4044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsdeskundig motiveringsgebrek in WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de wijziging van een WAO-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.D. van Tellingen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 25 tot 35%. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 55 tot 65%, maar eiseres was het niet eens met de motivering van de arbeidsdeskundige. De rechtbank had eerder op 2 juli 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de motivering van de arbeidsdeskundige onvoldoende was. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak aanvullende rapportages ingediend van arbeidsdeskundige F.J. Bakker en verzekeringsarts A.B. Gille. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe motivering voldoende was, ondanks de bezwaren van eiseres dat de werkplek niet zelf was onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de rapportages voldoende onderbouwing boden voor de geschiktheid van de functie Productiemedewerker industrie, ondanks de zorgen over blootstelling aan soldeerdamp.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage van 62,26% gehandhaafd bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.280,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2018 heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt met ingang van 15 april 2018 gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 55 tot 65%.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2019. Eiseres was samen het haar gemachtigde op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 2 juli 2019 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Er is geen aanleiding om daarvan terug te komen.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat verweerders conclusie dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres 62,26% is, onvoldoende is gemotiveerd. Daaraan ligt ten grondslag dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) ondanks de kenmerkende belasting op item 3.6.1 (stof, rook, gassen en dampen) geschikt is.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder kwestie voorgelegd aan arbeidsdeskundige bezwaar en beroep F.J. Bakker. Deze heeft in een aanvullende rapportage van 11 juli 2019 nader gemotiveerd waarom de functie Productiemedewerker industrie geschikt is voor eiseres. Daarnaast heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep A.B. Gille de functie in een aanvullende rapportage van 10 juli 2019 beoordeeld.
4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep motiveert dat het feit dat de afzuiging niet altijd 100% van de soldeerdamp wegzuigt, consistent is met het gegeven dat de arbeidskundig analist dit item als kenmerkend heeft beoordeeld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de aanvullende toelichtingen van de arbeidsdeskundig analist geraadpleegd. Hieruit blijkt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat als er al sporen van soldeerdamp buiten de afzuiging treden, het gaat om zeer minimale hoeveelheden soldeerdamp. De blootstelling is dermate gering dat er geen knelpunt ontstaat. De rechtbank kan deze nadere motivering volgen.
5. Eiseres voert in haar zienswijze aan dat het gebrek hiermee niet hersteld is. Uit de rapportage van 11 juli 2019 wordt niet duidelijk of de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de werkplek zelf heeft onderzocht of er informatie over heeft ontvangen. Er wordt zonder enige onderbouwing en bewijs in zijn algemeenheid geoordeeld dat er sprake zou zijn van adequate luchtafzuiging. Verweerder heeft niet gemotiveerd welke invloed een hele dag solderen op eiseres heeft en of dit mogelijk is, aldus eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de werkplek niet zelf onderzocht heeft, niet maakt dat de motivering onvoldoende is. De onderbouwing en het bewijs zijn er naar het oordeel van de rechtbank wel, namelijk de aanvullende toelichtingen van de arbeidsdeskundig analist. Bovendien is er aanvullend gerapporteerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit deze rapportage blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische redenen ziet om de functie vanwege item 3.6.1. niet geschikt te achten. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder het gebrek heeft hersteld.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat verweerder het gebrek met de aanvullende motivering heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis waarvan eiseres de WAO-uitkering ontvangt nog steeds 62,26% is.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,-en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.