Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
23 januari 2019.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2019 een beschikking gegeven in een procedure die valt onder de Europese procedure voor geringe vorderingen. De verzoekende partij, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had een vordering ingediend tegen een verwerende partij die in Duitsland woonachtig is. De procedure is gestart met een standaard vorderingsformulier dat op 30 juli 2018 ter griffie is ingekomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Europese procedure voor geringe vorderingen van toepassing is, mits de waarde van de vordering niet meer bedraagt dan € 5.000,00. Echter, de rechter heeft ook geconstateerd dat de bevoegdheidsregels van de Verordening (EU) nr. 1215/2012, ook wel bekend als de Brussel Ibis-Vo, niet in het voordeel van de Nederlandse rechter spreken. De roerende zaken uit de koopovereenkomst waren namelijk in Duitsland geleverd, waardoor de Duitse rechter bevoegd is.
De verzoekende partij stelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had op basis van een forumkeuze, zoals bedoeld in artikel 25 van de Brussel Ibis-Vo. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze forumkeuze materieel nietig is, omdat deze was opgenomen in de algemene voorwaarden die vóór het ontstaan van het geschil waren overeengekomen. Dit betekent dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren om van het verzoek kennis te nemen.
De beschikking eindigt met de conclusie dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.