ECLI:NL:RBMNE:2019:4414

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
16/251130-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door een werknemer op zijn werkgever in een restaurant

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 december 2018 in Amersfoort zijn werkgever met een hakbijl heeft aangevallen. De verdachte, die in de zomer van 2017 naar Nederland was gekomen om te werken en zijn schulden in China af te betalen, had een arbeidsrelatie met zijn baas die gekenmerkt werd door wederzijdse ergernissen. De spanningen liepen zo hoog op dat de verdachte zijn baas meermalen op het hoofd sloeg met de hakbijl, wat resulteerde in een schedeldakfractuur en snijwonden bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte als volledig strafbaar beschouwd, ondanks een beroep op psychische overmacht, en heeft rekening gehouden met zijn kwetsbare positie ten opzichte van zijn werkgever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn baas en dat dit feit grote maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/251130-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (China),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
op 9 december 2018 te Amersfoort heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door met een hakbijl of scherp puntig voorwerp op/tegen zijn hoofd te slaan;
Subsidiair
op 9 december 2018 te Amersfoort aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedeldakfractuur en snij-/hakwonden, heeft toegebracht door met een hakbijl of scherp puntig voorwerp op/tegen zijn hoofd te slaan;
Meer subsidiair
op 9 december 2018 te Amersfoort heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een hakbijl of scherp puntig voorwerp op/tegen zijn hoofd te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman is er geen sprake van opzettelijk handelen van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nimmer de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft aanvaard.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1] primaire feit: poging tot doodslag
Op de terechtzitting van 10 september 2019 heeft de verdachte het volgende verklaard:
“Ik was op 9 december 2018 in de keuken van het restaurant in Amersfoort aan het werk. Ik was boos op mijn baas, meneer [slachtoffer] , en ik heb hem toen aangevallen met een hakmes. Ik had dat mes in mijn hand. Ik heb hem met dat mes geslagen. Ik stond toen achter hem. Ik keek naar zijn achterhoofd. Ik viel hem dus van achteren aan. Ik heb twee keer geslagen. Het was geen bot mes. Ik sneed daar het vlees mee dus het was wel scherp.”
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard [2] :
“Ik voelde dat ik plots van achteren werd aangevallen. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. (…) Ik draaide mij om en zag toen dat hij een hakmes van de Babi Padang in zijn handen beet hield. In het ziekenhuis ben ik gehecht aan twee snijwonden in mijn hoofd. Ze hebben vervolgens ook een scan van mijn hoofd gemaakt. Ik heb twee grote snijwonden aan de [3] linkerzijde van mijn hoofd. De bovenste snee zit linksboven mijn linkeroor en is ongeveer ruim 9 cm groot. De tweede snee die zit daar evenwijdig ongeveer onder. Die is ongeveer 6 cm groot. Op de plek waar er is ingehakt op mijn schedel is mijn schedel gebroken. Er zit een hele scheur in mijn schedel. Verder bleek dat er uit de scan dat er bloed tussen mijn schedel en hersenen zit. [4]
De trauma-arts die het slachtoffer heeft onderzocht heeft aan de verbalisant het volgende medegedeeld [5] :
“2 snij/hakwonden van ong. 9 en 6 cm.
Schedeldakfractuur, 1 langlopende breuk in schedel.
1 schamp fractuur op schedel.
Bloed in hersenen onder de breuk. [6]
4.3.2
Bewijsoverweging primaire feit: poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte met een hakbijl twee maal van achteren heeft geslagen op het hoofd van het slachtoffer. Uit de aard van het letsel (snij- en hakwonden, een schedeldakfractuur en bloed in de hersenen) leidt de rechtbank af dat de verdachte – anders dan dat hij stelt – met kracht heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het ombrengen van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 december 2018 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met kracht met een hakbijl op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Beroep op psychische overmacht
Door de verdediging is betoogd dat aan de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en dat hij om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De verdachte is vanuit China naar Nederland gekomen om hier te werken in een [.] restaurant. Het geld dat verdachte hiermee verdiende, stuurde hij op naar zijn familie in China. Verdachte sprak de Nederlandse taal niet en was volledig afhankelijk van zijn werkgever. Hij leidde een eenzaam bestaan in Nederland en had weinig aanspraak. De werkgever van verdachte kleineerde verdachte, schold hem uit en mishandelde hem. Volgens de raadsman werd de verdachte ook uitgebuit door zijn werkgever. Uit de financiële gegevens zou blijken dat verdachte ver onder het minimumloon verdiende doordat hij een deel van zijn gestorte loon weer moest afstaan aan zijn werkgever.
Volgens de raadsman moet het beroep op psychische overmacht worden bezien in het licht van de Chinese cultuur. In deze cultuur staan loyaliteit en onderdanigheid hoog in het vaandel, alsmede de plicht om geld te verdienen voor het gezin. Ook wordt gezichtsverlies ten allen tijde vermeden in China, waardoor opgeven en terugkeren naar China zonder geld geen optie is.
De afhankelijkheid, loyaliteit en onderdanigheid in combinatie met het gebrek aan een sociaal vangnet en het onvermogen van verdachte om de situatie te keren hebben ertoe geleid dat de verdachte op het moment dat hij voor de zoveelste keer door zijn werkgever werd gekleineerd, geen andere uitweg heeft gezien dan het plegen van het strafbare feit.
In de miserabele positie waarin verdachte verkeerde, kon en hoefde niet van hem te worden gevergd dat hij nog langer weerstand bood aan de pesterijen en de commando’s van zijn baas, aldus de raadsman.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep van de verdediging op psychische overmacht moet worden verworpen, omdat niet aan de eisen voor het aannemen van psychische overmacht is voldaan. De officier van justitie heeft daarbij in het bijzonder gewezen op de eis van proportionaliteit.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien het gaat om een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte ten opzichte van zijn baas verkeerde in een kwetsbare en afhankelijke positie en dat verdachte op de bewuste dag van het ten laste gelegde door zijn baas via een schop tegen zijn billen is aangespoord om harder te werken. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag ook werd uitgescholden door zijn baas. De rechtbank begrijpt verdachte aldus dat deze gedragingen de druppel waren die de emmer deed overlopen en hebben geleid tot het plegen van het strafbare feit. Verdachte zou, volgens zijn verklaring, namelijk al tijden op deze manier behandeld zijn door zijn baas.
De rechtbank overweegt dat de politie uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de werksituatie van verdachte. Uit dat onderzoek volgt dat verdachte weliswaar in een kwetsbare positie verkeerde ten opzichte van zijn werkgever, maar dat niet gebleken is van uitbuiting. Ook is uit dat politieonderzoek niet duidelijk geworden dat – naast het terechtwijzen door middel van een schopje tegen de billen op de dag van het ten laste gelegde – van vernederingen of mishandelingen door zijn baas sprake is geweest. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang bij verdachte. Er is wellicht sprake geweest van enige psychische druk bij verdachte omdat er tussen zijn baas en hem sprake was van veel onbegrip en irritaties, maar de rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een zodanige druk dat een beroep op psychische overmacht kan slagen. Daarnaast heeft nog te gelden dat, zelfs indien de juistheid van de door de verdachte gestelde handelingen van zijn baas aannemelijk zou zijn geworden, het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen. Immers, in dat geval kan niet worden geconcludeerd dat verdachte aan die van buiten komende drang geen weerstand kon en behoefde te bieden. Van verdachte kon redelijkerwijs worden verwacht dat hij deze psychische druk zou weerstaan door andere – niet strafbare – oplossingen te overwegen en daarvoor te kiezen. Hij had bijvoorbeeld anderen om hulp kunnen vragen of hij had de werkrelatie kunnen beëindigen, waardoor verdere confrontatie met zijn baas te vermijden was geweest. Dat dit in de Chinese cultuur wellicht niet gebruikelijk is, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Indien de rechtbank onverhoopt toch tot een strafoplegging komt, dan volstaat een straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De verblijfsvergunning van de verdachte is verlopen tijdens zijn detentie met als gevolg dat hij nu illegaal in Nederland verblijft. Hierdoor zal de verdachte zeer waarschijnlijk na het uitzitten van zijn gevangenisstraf voor dit feit de vreemdelingenbewaring ingaan. Hoe sneller hij terug kan naar China, hoe sneller hij zijn leven weer kan oppakken en een nieuwe invulling kan geven aan zijn leven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte is in de zomer van 2017 naar Nederland gekomen om te werken en zodoende geld te verdienen om zijn schulden in China af te betalen en zijn gezin te onderhouden. Sinds zijn verblijf in Nederland was verdachte als kok werkzaam in de keuken van een [.] restaurant. De arbeidsrelatie tussen de verdachte en zijn baas kenmerkte zich door wederzijdse ergernissen en onbegrip. Bij de verdachte liepen de spanningen op 9 december 2018 zo hoog op dat hij tijdens zijn werk in de keuken van het restaurant met een hakbijl die hij gebruikte voor het snijden van het vlees meermalen tegen het hoofd van zijn baas sloeg. Als gevolg van deze gebeurtenis heeft de baas van verdachte een schedeldakfractuur en
snij-/hakwonden aan zijn hoofd opgelopen.
Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn baas. Het is niet aan verdachte te danken dat zijn baas niet overleden is. Een feit als dit zorgt voor grote maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in het restaurant waar op dat moment ook gasten aanwezig waren. Deze gasten, en ook de vrouw van het slachtoffer die op dat moment aanwezig was zijn ongewild geconfronteerd met het buitensporig gewelddadige handelen van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met het rapport van psychiater I.F.F.M. Elzakkers van 13 februari 2019 en met het rapport van psycholoog M.F. Raven van 22 maart 2019. Beide deskundigen concluderen dat er ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit bij verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De deskundigen adviseren daarom om het ten laste gelegde feit volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte ten opzichte van zijn baas verkeerde in een kwetsbare en afhankelijke positie en dat de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Goednummer PL0900-2018353936-2317321: kleding, broek, pantalon, blauw.
  • Goednummer PL0900-2018353936-2317326: schoeisel, heren, zwart.
Ook is er door de politie een bijl in beslag genomen:
- Goednummer PL0900-2018353936-2317349: gereedschap, handgereedschap, bijl.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen bijl verbeurd verklaren.
Met betrekking tot dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen schoenen en broek die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 Goednummer PL0900-2018353936-2317349: gereedschap, handgereedschap, bijl;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • Goednummer PL0900-2018353936-2317321: kleding, broek, pantalon, blauw;
  • Goednummer PL0900-2018353936-2317326: schoeisel, heren, zwart.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal
- ( met kracht) met een (hak)bijl, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/ of
- met die (hak)bijl, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, slaande
bewegingen heeft gemaakt naar en/ of tegen en/ of in de richting van het
hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
schedeldakfractuur en/of twee, althans een of meer, snij-/hakwonden,
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met
een (hak)bijl, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het
hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen,
althans eenmaal,
- ( met kracht) met een (hak)bijl, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/ of
- met die (hak)bijl, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, slaande
bewegingen heeft gemaakt naar en/ of tegen en/ of in de richting van het
hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 11 december 2018 en 18 december 2018, genummerd 2018353936, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 84. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina’s 70 t/m 72.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 71.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 72.
5.Proces-verbaal van bevindingen letsel slachtoffer, pagina’s 78 t/m 80.
6.Proces-verbaal van bevindingen letsel slachtoffer, pagina 80.