ECLI:NL:RBMNE:2019:4349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
7875639 / MV EXPL 19-101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] had zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd en was per 1 juli 2019 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam]. [gedaagde] vorderde nakoming van het concurrentiebeding dat in de arbeidsovereenkomst was opgenomen, terwijl [eiser] verzocht om schorsing van dit beding. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding onbillijk was en schorste het met onmiddellijke ingang, zodat [eiser] in dienst kon treden bij [bedrijfsnaam]. De rechter overwoog dat de belangen van [eiser] zwaarder wogen, gezien de aanzienlijke positieverbetering die hij bij [bedrijfsnaam] zou krijgen. Tevens werd opgemerkt dat het concurrentiebeding in geografisch opzicht te ruim was en dat [gedaagde] onvoldoende had aangetoond dat [eiser] het geheimhoudingsbeding had geschonden. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie werden afgewezen, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 7875639 / MV EXPL 19-101 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. I.J. de Laat,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2019 met producties 1 tot en met 8
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 15
  • de nadere producties 9 tot en met 13 van [eiser]
  • de nadere producties 16 tot en met 21 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitaantekeningen van [eiser]
  • de aanvullende pleitaantekeningen van [eiser]
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een opleidingsgroep bestaande uit een 20-tal opleidingsinstituten die zich met name richten op het trainen en opleiden van volwassenen in Nederland. Een van de opleidingsinstituten van [gedaagde] is het opleidingsinstituut [naam opleidingsinstituut] ( [achternaam 1] , [achternaam 2] [achternaam 3] ). [naam opleidingsinstituut] richt zich op trainingen op de segmenten Coachen, Communicatie en Prestatie, Leidinggeven en Management, Personeel en Organisatie, Persoonlijke Effectiviteit, Project Management, Sales en Klantgerichtheid, Schriftelijke Communicatie, Skills Training in English, Taaltrainingen, Trainen en Opleiden.
2.2.
[eiser] is met ingang van 1 september 2017 bij [gedaagde] in dienst getreden als [functie] [naam opleidingsinstituut] . [eiser] was eerst werkzaam op basis van een jaarcontract. Op 1 september 2018 is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevat het navolgende concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding:
“Artikel 8 – Concurrentie- en relatiebeding
1.
Concurrentiebeding
Het is de werknemer niet toegestaan om gedurende het dienstverband met de werkgever en gedurende een periode van één jaar daarna, hetzij zelfstandig voor eigen rekening en risico, hetzij in dienst van, ten behoeve van, namens of in combinatie met derden, binnen Nederland, binnen een straal van 150 km rondom de vestigingsplaats van de werkgever op de volgende wijze direct of indirect werkzaam te zijn en/of activiteiten te verrichten: ontwikkelen, verzorgen en verkopen van opleidingen en trainingen op de vakgebieden en onderwerpen die het [gedaagde] in haar opleidingsaanbod heeft of daar raakvlakken mee heeft.
De werknemer is verplicht zijn medewerking te verlenen aan aanpassing van het concurrentiebeding indien dit op grond van de veranderingen in de wetgeving of wijziging in of van de functie van de werknemer noodzakelijk is.
1.
Relatiebeding
Evenmin is het de werknemer toegestaan om gedurende een periode van één jaar na het einde van zijn dienstverband op enige wijze zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met relaties van de werkgever en/of aan de werkgever gelieerde vennootschappen.
(…)
Artikel 9 – Geheimhouding
1.
De werknemer erkent dat hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden met betrekking tot het bedrijf van de werkgever of van aan de werkgever gelieerde vennootschappen als ook met betrekking tot de opdrachtgevers of relaties van de werkgever of daarmee verband houdende.
Het is de werknemer derhalve verboden, hetzij gedurende het dienstverband, hetzij na het einde hiervan, op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, enige mededeling te doen aangaande bijzonderheden van het bedrijf van de werkgever of met betrekking tot de opdrachtgevers of relaties van de werkgever of daarmee verband houdende.
2.
Onverminderd het voorgaande is het de werknemer niet toegestaan om zonder voorafgaande toestemming van de werkgever informatie(dragers) betrekking hebbende op de werkgever of op aan de werkgever gelieerde vennootschappen dan wel op klanten en/of relaties van de werkgever, aan derden te verstrekken of buiten het bedrijf van werkgever te (doen) brengen.
Artikel 10 – Boete
1.
Bij overtreding van het gestelde in de artikelen 7, 8 en 9 verbeurt de werknemer jegens de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete ten bedrage van respectievelijk € 5.000,00 per overtreding van artikel 7 en 8 alsmede een boete van € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, en € 2.500,-- per overtreding van artikel 9, dit onverminderd het recht van de werkgever om in plaats van boete volledige schadevergoeding te vorderen.
In afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW, voor zover van toepassing, zal de boete geheel ten goede komen aan de werkgever.
2.
Het bepaalde in lid 1 laat onverminderd het recht van de werkgever om in plaats van boete volledige schadevergoeding te vorderen.”
2.4.
[eiser] heeft op 31 mei 2019 zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd.
2.5.
[eiser] is per 1 juli 2019 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) . [bedrijfsnaam] bestaat uit een holdingmaatschappij genaamd “ […] Holding B.V. (hierna: de Holding) met daaronder de entiteiten van de verschillende landen. [eiser] is aangesteld als CEO van de Holding.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- te bepalen dat [eiser] het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] niet overtreedt door in dienst te treden van [bedrijfsnaam] ;
Subsidiair:
- het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] volledig te schorsen;
Meer subsidiair:
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 500,00 per dag als voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 8W;
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het in onderhavige kort geding procedure te wijzen vonnis;
  • [gedaagde] te veroordelen in de nakosten conform het liquidatietarief begroot op € 131,00, dan wel, in geval van betekening, € 199,00.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] geen beroep kan doen op het concurrentiebeding omdat [bedrijfsnaam] geen concurrent is van [gedaagde] en het concurrentiebeding niet ziet op de werkzaamheden die [eiser] bij [bedrijfsnaam] gaat verrichten. Voor zover het concurrentiebeding wel van toepassing wordt geacht op de werkzaamheden van [eiser] bij [bedrijfsnaam] , geldt volgens [eiser] dat het concurrentiebeding zou moeten worden geschorst omdat in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld.
Voorts voert [eiser] aan dat [gedaagde] het concurrentiebeding willekeurig toepast, aangezien de meerderheid van de werknemers niet aan het concurrentiebeding wordt gehouden, zelfs als ze naar een organisaties gaan die een vergelijkbaar opleidingsaanbod hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot:
onverkorte nakoming van artikel 8.1. van de arbeidsovereenkomst, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of per deel van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
onverkorte nakoming van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of per deel van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
onverkorte nakoming van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of per deel van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
betaling aan [gedaagde] binnen drie dagen na dit vonnis, van— al dan niet een voorschot op de verbeurde contractuele boetes tot een bedrag van € 68.500,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
aanpassing van zijn profiel op Linkedin als ook op eventuele overige sociale media binnen twee dagen na dit vonnis op zodanige wijze dat daaruit blijkt dat [eiser] niet werkzaam is voor [bedrijfsnaam] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
betaling aan [gedaagde] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemd bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
betaling van de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat [bedrijfsnaam] een concurrent is van [gedaagde] omdat hun trainingen deels overlappen. Juist op dit overlappende onderdeel was [eiser] eindeverantwoordelijk. [gedaagde] ziet zich genoodzaakt haar bedrijfsdebiet te beschermen met handhaving van het concurrentiebeding. Naar aanleiding van de dagvaarding rees bij [gedaagde] het vermoeden dat [eiser] het geheimhoudingsbeding had geschonden. [gedaagde] heeft zich daarom genoodzaakt gezien kort onderzoek te doen naar de zakelijke e-mails die [eiser] in de afgelopen periode heeft verstuurd. Hieruit is gebleken dat [eiser] een groot aantal (vertrouwelijke) documenten buiten de organisatie heeft gebracht doordat hij deze documenten heeft aangehecht aan e-mails gericht aan zijn partner. Ook heeft hij een andere bekende de resultaten van [gedaagde] toegestuurd. [eiser] heeft totaal 17 keer het geheimhoudingsbeding overtreden en [gedaagde] maakt aanspraak op een boeteclausule. [gedaagde] heeft belang bij naleving van het concurrentiebeding, aanpassing van het LinkedIn profiel, naleving van het geheimhoudingsbeding en teruggave van alle schriftelijk stukken.
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek naar die feiten, beoordeeld worden of de vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen als de onderhavige in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop en gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vordering gerechtvaardigd is. Voor nader onderzoek om tot vaststelling van een bepaalde rechtstoestand of feiten of omstandigheden te komen of voor bewijslevering is in een kort geding procedure in beginsel geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
5.2.
Kort gezegd vordert [eiser] schorsing van het concurrentiebeding en vordert [gedaagde] nakoming van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding door [eiser] . Vooropgesteld wordt dat ieder oordeel in deze procedure slechts voorlopig is, totdat in een bodemprocedure (anders) wordt beslist.
Opmerking verdient dat in het geval van toewijzing van een vordering zoals die van [eiser] het volgende heeft te gelden. Wanneer een van partijen een bodemprocedure aanhangig maakt, is de bodemrechter niet aan het oordeel van de kortgedingrechter gebonden. In het geval de bodemrechter, na schorsing van het concurrentiebeding door de kortgedingrechter, de vordering van de werknemer alsnog afwijst, heeft dat tot gevolg dat de werknemer (met terugwerkende kracht) eventuele overeengekomen boetes verschuldigd is. Het belang van [eiser] kan dan ook slechts daarin bestaan dat zij een voorlopig oordeel krijgt op grond waarvan zij haar positie beter kan inschatten. Dat geldt natuurlijk ook voor [gedaagde] .
5.3.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig samen dat zij zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
5.4.
Voor ontvankelijkheid van de vorderingen over en weer in deze kortgedingprocedure is vereist dat partijen een spoedeisend belang hebben bij de door hen gevorderde voorzieningen. Partijen hebben dat belang van elkaar niet betwist. Mede gelet op de aard van de vorderingen en het feit dat [eiser] per 1 juli 2019 in dienst is getreden bij [bedrijfsnaam] , acht de kantonrechter dat belang aanwezig. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] een rechtsgeldig concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding is opgenomen. [eiser] heeft verklaard zich aan het relatie- en geheimhoudingsbeding te houden.
5.6.
[eiser] doet een beroep op artikel 7:653 lid 3 onder b BW, waarin is bepaald dat de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter gaat er, bij het in kaart brengen van de belangen van [gedaagde] bij handhaving van het concurrentiebeding in het voordeel van [gedaagde] en bij wijze van veronderstelling, vanuit dat [gedaagde] en [bedrijfsnaam] concurrenten zijn, in die zin dat zij min of meer vergelijkbare werkzaamheden en/of activiteiten verrichten. [eiser] heeft erkend dat de werkzaamheden en/of activiteiten van [gedaagde] en [bedrijfsnaam] elkaar (gedeeltelijk) overlappen. De discussie tussen partijen in welke mate dit het geval is - volgens [eiser] gaat het om een overlap van nog geen 2% van de omzet en volgens [gedaagde] gaat het om een overlap van 90% van [naam opleidingsinstituut] en [bedrijfsnaam] - kan de kantonechter onbesproken laten. Uitgangspunt voor de verdere beoordeling is dan ook dat [gedaagde] en [bedrijfsnaam] gelijke, of ten minste gelijksoortige, ondernemingen zijn, zodat bij een overstap van [eiser] van [gedaagde] naar [bedrijfsnaam] het concurrentiebeding in beginsel een rol speelt.
5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden, of om te bewerkstelligen dat een werknemer pas na betaling van een vergoeding kan vertrekken. Een werkgever die zijn werknemers aan zich wil binden, dient dat te doen door zorg te dragen voor goede, of in elk geval concurrerende arbeidsvoorwaarden, door zijn werknemers de mogelijkheid te geven zich te ontwikkelen en door hun inspanningen te waarderen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever (vergelijk: ECLI:GHARL:2018:6776).
5.8.
Vast staat dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd indien daar een groot belang van de werkgever tegenover staat. In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt van alle belangen van beide partijen. [eiser] heeft in dat verband aangevoerd dat hij bij [bedrijfsnaam] een aanzienlijk positieverbetering heeft gekregen en kansen heeft om zich verder te ontwikkelen. Hij gaat bij [bedrijfsnaam] een internationale positie bekleden waarin hij meer verantwoordelijkheden krijgt en zijn salaris nagenoeg verdubbeld wordt en ook de te verdienen bonussen zijn substantieel hoger. Volgens [eiser] heeft hij tijdens zijn dienstverband bij [gedaagde] tot tweemaal toe een uitbreiding van zijn verantwoordelijkheden gekregen, alsmede een omzetting van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd zonder dat dit tot een verbetering van zijn arbeidsvoorwaarden heeft geleid. Dat [gedaagde] na de opzegging van [eiser] hem een verbeterde positie heeft toegezegd, maakt het belang van [eiser] om bij [bedrijfsnaam] in de treden niet ongedaan. De toezegging zijn immers pas gedaan nadat [eiser] de baan bij [bedrijfsnaam] al had geaccepteerd en bij [gedaagde] had opgezegd.
5.9.
Tegenover deze belangen van [eiser] stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overgang van [eiser] naar [bedrijfsnaam] een bedreiging is voor haar bedrijfsdebiet door de bijzondere kennis van [eiser] die hij heeft opgedaan tijdens zijn dienstverband bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] binnen [gedaagde] een hoge positie bekleedde en uit dien hoofde toegang had tot belangrijke bedrijfsinformatie van bijna alle dochtervennootschappen van de [gedaagde] -groep, waaronder bijvoorbeeld strategieën, klantencontacten, prijsstellingen, financiële cijfers, medewerkersoverzichten, overzichten van freelancers waarmee gewerkt wordt, alle input voor tenders waarbij hij ook nog eens persoonlijk betroken was bij een groot aantal tenders. Volgens [eiser] betreft dit echter informatie die op intranet beschikbaar is, dan wel bij en grote groep medewerkers bekend is. Die gegevens kunnen dan ook niet worden gekwalificeerd als unieke bedrijfskennis van [eiser] . Voor de informatie waarover [eiser] wel beschikt heeft te gelden dat de vertrouwelijkheid van die informatie wordt geacht te worden beschermd door het geheimhoudingsbeding.
5.10.
Voorgaande betekent dat als [gedaagde] al belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding dit belang naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet, of hooguit zeer marginaal, een belang is dat door het beding wordt beschermd. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagde] naast een concurrentiebeding ook een geheimhouding- en relatiebeding heeft, dat haar beschermt tegen het benaderen van en werken voor haar relaties en het delen van bedrijfsinformatie van [gedaagde] door [eiser] . Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter er voorshands in het kader van dit kort geding niet van overtuigd dat [eiser] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Dat [eiser] informatie met zijn echtgenote heeft gedeeld/aan haar heeft doorgestuurd is niet onbegrijpelijk, dat [eiser] ook informatie met derden heeft gedeeld, en zo ja, welke informatie exact, is vooralsnog niet voldoende aannemelijk geworden. Voorts dient de kantonrechter bij de beoordeling of aan het delen van die informatie ook de consequentie moet worden verbonden dat het geheimhoudingsbeding daarmee is overtreden in het kader van dit kort geding terughoudendheid te betrachten, deze beoordeling leent zich meer voor een bodemprocedure waarin nadere bewijslevering mogelijk is.
5.11.
De kantonrechter merkt, gezien het bovenstaande ten overvloede, op dat [gedaagde] gelet op het door haar advocaat gedane voorstel tot afkoop van het concurrentiebeding kennelijk zelf een relatief gering belang hechtte aan (handhaving van) het beding. [gedaagde] lijkt vooral beledigd te zijn door het vertrek van [eiser] en de manier waarop hij dat heeft gedaan. [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling immers verklaard het arrogant van [eiser] te vinden dat hij, zonder daarover eerst met haar in gesprek te gaan, heeft besloten bij [bedrijfsnaam] in dienst te treden. Door deze handelswijze van [eiser] heeft hij [gedaagde] voor een voldongen feit gesteld. [gedaagde] had de opzegging van [eiser] niet zien aankomen en vond zijn vertrek bijzonder jammer en was daarom graag met [eiser] in gesprek gegaan.
5.12.
De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat [eiser] [bedrijfsnaam] door een overstap naar die laatste een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in de concurrentiestrijd met [gedaagde] . Het enkele feit dat [gedaagde] door zo’n overstap een goede werknemer verliest, en [bedrijfsnaam] een goede werknemer rijker wordt, is onvoldoende om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen. Volgens bestendige jurisprudentie mag een concurrentiebeding niet worden gebruikt om goed personeel vast te houden. Verder is niet gebleken dat [gedaagde] bovengemiddeld heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van [eiser] .
5.13.
Alles overziend en tevens rekening houdend met het feit dat [eiser] onverkort gebonden is aan een relatie- én geheimhoudingsbeding ten gunste van [gedaagde] acht de kantonrechter voorshands aannemelijk dat de afweging van de wederzijdse belangen van partijen in een bodemprocedure in het voordeel van [eiser] zal uitvallen en dat de bodemrechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat [eiser] door dit beding onbillijk wordt benadeeld. Het dienstverband bij [bedrijfsnaam] betekent een aanzienlijke positieverbetering voor [eiser] , zowel inhoudelijk als financieel. Bovendien komt het tegemoet aan de internationale ambities van [eiser] , iets wat thans (nog) niet mogelijk is bij [gedaagde] , althans hiervan is onvoldoende concreet gebleken. In dit verband is ook van belang dat het beding in geografisch opzicht behoorlijk ruim is, gelet op de reistijd die er met een afstand van 150 kilometer doorgaans is gemoeid. De kantonrechter zal daarom met inachtneming van het door [eiser] in deze procedure gestelde belang het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang gedeeltelijk schorsen, namelijk voor zover dit ziet op de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijfsnaam] .
5.14.
Dit oordeel in conventie leidt tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] in reconventie.
5.15.
[gedaagde] zal als de zowel in conventie als in reconventie overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld gevallen aan de zijde van [eiser] , met dien verstande dat, nu de vordering in reconventie nauw samenhangt met het verweer in conventie, de proceskosten in reconventie op de helft van het gebruikelijke tarief zullen worden gesteld.
5.16.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
schorst het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen van 7 juni 2018 met onmiddellijke ingang, in die zin dat het [eiser] is toegestaan in dienst te treden bij [bedrijfsnaam] ;
6.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
€ 104,29 aan explootkosten
€ 81,00 aan griffierecht
€ 720,00(€ 240,00 x 3 punten) voor salaris gemachtigde
Totaal € 905,29
6.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.