ECLI:NL:RBMNE:2019:4346
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond zonder toekenning van billijke vergoeding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (verweerder). De verzoekster heeft op 23 mei 2019 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst met de verweerder te ontbinden, waarbij zij zich beroept op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. De verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij hij aanspraak maakt op een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van de verzoekster in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 1 november 2019 bepaald, rekening houdend met de opzegtermijn van drie maanden. Tevens heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verweerder recht heeft op een transitievergoeding van € 136.696,-- bruto, maar heeft het verzoek om een billijke vergoeding afgewezen, omdat de kantonrechter geen ernstig verwijtbaar handelen van de verzoekster heeft vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.