ECLI:NL:RBMNE:2019:4343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
16/020007-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarig meisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje van 14 jaar. De verdachte heeft het slachtoffer, met wie hij eerder contact had via Snapchat, op 4 november 2018 naar een afgelegen plek meegenomen en daar onbeschermde seksuele handelingen verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het leeftijdsverschil en dat hij wist dat zijn handelen strafbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. De rechtbank heeft ook het strafblad van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het feit.

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de heer [aangever], heeft een schadevergoeding van € 1.890,01 gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de materiële schade volledig toegewezen en een immateriële schadevergoeding van € 800,00 vastgesteld, waardoor de totale vordering op € 1.190,01 uitkwam. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/020007-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht, alsmede van hetgeen mr. T.C. Cooman, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij, [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 4 november 2018 te Montfoort, met [slachtoffer] , 14 jaren oud, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De rechtbank acht dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden, conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor aangever, [aangever] [2] ;
- het proces-verbaal van verhoor getuige, [slachtoffer] ; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 4 november 2018 te Montfoort, met [slachtoffer] , geboren op [2004] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- zijn handen en vingers in de onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] gevingerd en
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten vastpakken en aftrekken en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en zich door die [slachtoffer] laten pijpen en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] vaginaal gepenetreerd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde: een contactverbod met [slachtoffer] ;
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de feiten. Het leeftijdscriterium van artikel 245 Wetboek van Strafrecht is een objectief bestanddeel. Uit de jurisprudentie volgt evenwel dat in dit soort zaken de persoonlijke ontwikkeling van minderjarigen en jongvolwassenen de strafmaat kleuren. In dat kader is het relevant dat de cognitieve functies van verdachte beneden gemiddeld zijn en het slachtoffer niet ondergeschikt aan hem was. De verdediging verzoekt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje dat destijds veertien jaar was. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat er geen sprake was van een ondergeschiktheid tussen verdachte en het slachtoffer en heeft de rechtbank verzocht daarmee rekening te houden in de strafmaat. De rechtbank oordeelt anders. Er was wel degelijk sprake van ondergeschiktheid van het slachtoffer aan verdachte. Die ondergeschiktheid volgt in beginsel uit haar jonge leeftijd. Personen tussen de twaalf en zestien jaar zijn in de regel niet of onvoldoende in staat hun lichamelijke integriteit op seksueel vlak te bewaken. Die omstandigheid ligt ten grondslag aan het feit dat de wetgever de leeftijd van het slachtoffer in artikel 245 Wetboek van Strafrecht heeft geobjectiveerd. Uitgangspunt hierbij is de bescherming van minderjarigen, ook wanneer het initiatief tot seks vanuit de minderjarige zelf komt.
Verdachte was twintig jaar ten tijde van het delict en was zich bewust van het leeftijdsverschil. Hij wist bovendien dat zijn handelen strafbaar was. Die kennis heeft hem er echter niet van weerhouden om het slachtoffer, waarmee hij eerder alleen maar via snapchat contact had gehad, met zijn scooter op te halen en mee te nemen naar een afgelegen, donkere plek om vervolgens onbeschermd alle ten laste gelegde handelingen met haar te verrichten. Hoewel dit het strafbare karakter van die handelingen niet had kunnen wegnemen, neemt de rechtbank het verdachte wel kwalijk dat hij zich niet heeft vergewist of het slachtoffer de seks op dat moment eigenlijk wel wilde. Verdachte verklaart daarover dat hij dit niet heeft kunnen waarnemen omdat het ter plaatse erg donker was. Dat is echter geen verontschuldigbare omstandigheid. De minderjarigheid van het slachtoffer legt de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken immers bij verdachte, die hij ook op dit punt niet heeft genomen. Hij heeft de consequenties van zijn handelen zelfs bewust willen ontlopen door na afloop van de seks er bij het slachtoffer op aan te dringen de gebeurtenissen geheim te houden. Ook dit gegeven rekent de rechtbank verdachte in negatieve zin aan. In het bijzonder omdat hij daarmee extra druk op het slachtoffer heeft gelegd dat hierdoor – zo blijkt uit het dossier – in een gewetensconflict is terechtgekomen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 juli 2019. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegewogen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 2 september 2019, opgemaakt door M.E. van Oort, reclasseringswerker. Het advies is om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Hoewel de reclassering eigenlijk een ambulante behandeling adviseert, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen, nu hij niet open staat voor reclasseringsbemoeienis.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Daaraan zal tevens de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte geen contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] . Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf (met een onvoorwaardelijke taakstraf) zoals door de verdediging is verzocht op basis van de bovengenoemde omstandigheden niet passend is voor een dergelijk feit dat door verdachte is begaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

De heer [aangever] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger namens [slachtoffer] als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.890,01. Dit bedrag bestaat uit € 390,01 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden toegewezen. De vordering is voldoende onderbouwd. De vordering dient te worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens ontbreken van de causaliteit en partieel dient te worden gematigd. Het slachtoffer was al aangemeld voor hulpverlening en de causaliteit van de PTSS is in onderhavige zaak dan moeilijk vast te stellen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade van in totaal € 390,01 komt in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft de causaliteit van de PTSS betwist. De rechtbank acht de causaliteit echter voldoende onderbouwd. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, het letsel, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 800,00 redelijk en billijk.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.190,01 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal [slachtoffer] in dit deel van haar vordering voor het meerdere van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij, [slachtoffer] , aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.190,01, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [2004] ;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.190,01, bestaande uit € 390,01materiële schade en € 800,00 immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.190,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.J. Koster, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2019.
Mr. J. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2018 te Montfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2004] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- zijn hand(en) en/of vinger(s) in de onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en/of vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten vastpakken en/of aftrekken en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] vaginaal gepenetreerd;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 januari 2019, genummerd 2018318408, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 135. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever, [aangever] , pagina 63 tot en met 67.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige, [slachtoffer] , pagina 70 tot en met 78.