ECLI:NL:RBMNE:2019:4296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
UTR 19/2473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van de woning van verzoeker door de burgemeester van de gemeente Utrecht. De burgemeester had besloten de woning van verzoeker te sluiten na de vondst van GHB, amfetamine en hasj tijdens een doorzoeking. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester weliswaar bevoegd was tot sluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet, maar dat dit een discretionaire bevoegdheid betreft die een zorgvuldige belangenafweging vereist.

De voorzieningenrechter constateerde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd voor de veronderstelling dat er vanuit de woning drugshandel plaatsvond. De enige onderbouwing kwam van de verklaring van één verdachte, terwijl veel buurtbewoners verklaarden dat er geen vreemde mensen bij de woning kwamen. Bovendien was de gevolgen van de sluiting voor verzoeker, die verslaafd is aan GHB, onevenredig. De voorzieningenrechter wees op de noodzaak van een eigen woning voor de behandeling van verzoekers verslaving en de gevolgen van dakloosheid.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik had kunnen maken en schorste het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke besluiten, vooral wanneer de gevolgen voor de betrokkenen ingrijpend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2473
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J. Lokollo),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning van verzoeker met ingang van 1 juli 2019 te sluiten voor de duur van 12 maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. Ten aanzien van de bestuurlijke rapportage van 25 april 2019 heeft verweerder verzocht om geheimhouding toe te passen op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 20 augustus 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevraagde beperkte kennisname niet gerechtvaardigd is. Daarop heeft verweerder de rapportage aan het dossier toegevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleider van [instelling 1] , [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Onder een last onder bestuursdwang wordt onder meer verstaan het sluiten van een woning.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder de ‘Beleidsregel sluiting woningen op grond van artikel 13b Opiumwet’ vastgesteld. Volgens dit beleid wordt tot sluiting van een woning alleen overgegaan in ernstige situaties in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit (lees: georganiseerde drugshandel). Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Om te kunnen nagaan of sprake is van een dergelijke aannemelijkheid is een indicatorenlijst samengesteld.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat tijdens een doorzoeking van de woning van verzoeker 820 gram GHB, 27,95 gram amfetamine en 804,53 gram hasj zijn aangetroffen. De woning van verzoeker was deels ingericht voor het vervaardigen van GHB. Aangetroffen zijn een trechter, thermometer, gootsteenontstopper en/of citroenzuur. Verzoeker heeft verklaard al zeven jaar GHB te gebruiken en het zelf drie keer gemaakt te hebben. Verder komt verzoeker voor in de politiesystemen. In 2015 was hij dermate onder invloed van GHB dat hij vervoerd moest worden met een ambulance en op 4 januari 2019 is hij aangehouden wegens rijden onder invloed, vermoedelijk GHB. Meerdere indicatoren uit het beleid zijn van toepassing, zodat volgens verweerder geconcludeerd wordt dat de woning rechtstreeks betrokken is bij drugshandel.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is verweerder, gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning van verzoeker, bevoegd om de woning te sluiten [1] . Dit is echter een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat verweerder alle betrokken belangen dient af te wegen bij zijn besluit om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De bestuursrechter toetst of verweerder daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld. Dit betekent echter niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. In haar uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) heeft de Afdeling overwogen dat verweerder alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Daarbij speelt allereerst een rol in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Verweerder heeft daarover overwogen dat sprake is van een ernstige situatie en dat er feiten zijn die wijzen op handel vanuit de woning. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dit echter onvoldoende onderbouwd. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet dat in de woning attributen, zoals verpakkingsmaterialen, of grote hoeveelheden contant geld zijn aangetroffen die duiden op handel in drugs. Verweerder baseert zich in navolging van de politie enkel op de verklaring van één verdachte en één Whatsapp gesprek in de telefoon van deze verdachte.
Uit dit gesprek is volgens de politie evenwel niet op te maken hoe vaak verzoeker verdovende middelen verkocht, over welke periode en of hij dit vanuit zijn woning deed. Daartegenover staan de verklaringen van vele buurtgenoten die allen verklaard hebben nooit vreemde mensen bij verzoeker naar binnen te hebben zien gaan of hebben zien rondhangen, maar alleen familieleden.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gevolgen van de sluiting van zijn woning voor hem onevenredig zijn. Hij is verslaafd aan GHB en wil opgenomen worden in het detoxprogramma van het [naam ziekenhuis] . Zijn opname staat gepland op 28 augustus 2019. Een voorwaarde hiervoor is dat hij een eigen woning heeft. Hij is op dit moment goed in beeld bij de hulpverlening ( [instelling 1] ), maar ook deze hulpverlening stopt als hij zijn woning kwijt raakt. De persoonlijke consequenties zijn dus zeer vergaand.
8. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken hoe de opname van verzoeker in het detoxprogramma mee moet wegen in het besluit tot sluiting van zijn woning en partijen in de gelegenheid gesteld hierover met elkaar in gesprek te gaan. Verweerder heeft de voorzieningenrechter nadien bericht dat er intensief overleg heeft plaatsgevonden met verschillende betrokken instanties. Verweerder is bereid te investeren en wil een goede behandeling van verzoeker niet in de weg staan. Van de kant van verzoeker is echter geweigerd toestemming te verlenen voor het delen van informatie door de [instelling 2] met verweerder en de politie over de voortgang van de behandeling. Dit betekent dat verweerder geen zicht heeft op de voortgang en het succes van de behandeling. Gelet hierop is er op dit moment voor verweerder te weinig zekerheid om de sluiting van de woning op te schorten tot na de beslissing op bezwaar en dient het belang van de openbare orde te prevaleren boven het belang van verzoeker.
9. In reactie hierop heeft de gemachtigde van verzoeker de voorzieningenrechter bericht dat met hem geen overleg is gevoerd. Hij heeft begrepen dat verweerder contact heeft opgenomen met de [instelling 2] , maar het is feitelijk onjuist dat verzoeker heeft geweigerd om informatie te verstrekken. De gemachtigde heeft verder een plan van aanpak begeleiding van [instelling 1] overgelegd en meegedeeld dat verzoeker sinds 4 september is opgenomen in de kliniek en dat de behandeling is gestart.
10. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat begrijpelijk is dat verweerder garanties wenst om te voorkomen dat de woning opnieuw wordt gebruikt voor het fabriceren van drugs. De voorzieningenrechter stelt vast dat er door omstandigheden in de periode tussen de zitting en deze uitspraak nog geen afspraak is gemaakt over het verstrekken van informatie over de voortgang van eisers behandeling. Uit de brief van verzoekers gemachtigde leidt de voorzieningenrechter af dat er bereidheid bestaat om ook op dit punt afspraken te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er, voor het geval er geen adequate afspraak over het verstrekken van informatie kan worden gemaakt, ook andere oplossingen en afspraken denkbaar om vinger aan de pols te houden en recht te doen aan alle betrokken belangen. Ook volgt de voorzieningenrechter niet dat er door het ontbreken van deze toestemming geen mogelijkheid is van controle door (bijvoorbeeld) de wijkagent op de woning. Op de zitting heeft verzoekers begeleider van [instelling 1] uitgesproken haar medewerking te willen verlenen en het ligt voor de hand om ook de gemachtigde van verzoeker te betrekken bij het maken van afspraken, wat verweerder nog niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter ziet dan ook voldoende mogelijkheden voor verweerder om garanties te krijgen die recht doen aan zijn belang, het beschermen van de openbare orde.
11. De belangen van verzoeker zijn evident levensgroot en de gevolgen van de sluiting zijn, ook in het licht van overweging 10, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onevenredig in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De behandeling van verzoekers GHB-verslaving zal worden beëindigd en de hulpverlening zal stoppen. Het huurcontract van verzoeker zal als gevolg van de sluiting worden ontbonden en verzoeker zal, volgens de begeleider van [instelling 1] , op een zwarte lijst worden geplaatst door de woningcoöperatie. Dit is door verweerder niet weersproken. Daartegenover staat het belang van herstel van de openbare orde, maar met recht kan de vraag gesteld worden of de openbare orde er mee gediend is dat een GHB-verslaafde als verzoeker dakloos en van alle hulpverlening afgesloten wordt.
12. De voorzieningenrechter is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat er in dit geval bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Verweerder heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik kunnen maken. Het bezwaar heeft een redelijke kan van slagen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167