ECLI:NL:RBMNE:2019:4239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
16/042026-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige afpersing met vuurwapen en diefstal met valse sleutel in Nieuwegein

Op 4 februari 2019 heeft de verdachte in Nieuwegein een gewelddadige afpersing gepleegd op drie slachtoffers. De verdachte bedreigde de slachtoffers met een vuurwapen en sloeg hen met het wapen om zijn eisen kracht bij te zetten. De slachtoffers werden gedwongen om geld en persoonlijke bezittingen af te geven. De verdachte heeft in totaal €440,00 gepind met een bankpas die hij had verkregen door middel van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, diefstal met een valse sleutel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/042026-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis Van Bewaring te Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen verdachte en mr. H.J. Lamers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 4 februari 2019 in Nieuwegein geld en goederen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt (diefstal met geweld) en/of
op 4 februari 2019 in Nieuwegein [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] het geld en die goederen aan hem hebben afgegeven doordat hij geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld (afpersing);
feit 2: op 4 februari 2019 in Nieuwegein geld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft gestolen, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een door misdrijf verkregen pinpas;
feit 3: op 18 februari 2019 in Nieuwegein een verboden wapen en patronen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder 1 cumulatief alternatief tenlastegelegde afpersing, de onder 2 tenlastegelegde diefstal van het geld en het onder 3 tenlastegelegde verboden wapenbezit en munitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen en hij vraagt om vrijspraak voor de feiten 1 en 2. Voor wat betreft feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Hetgeen de raadsman ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft aangevoerd zal de rechtbank onder het kopje bewijsoverweging weergeven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feiten 1 en 2:
Bewijsmiddelen [1]
Op 9 februari 2019 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. [2]
Na ongeveer 5 minuten zag ik dat [slachtoffer 3] terugkwam. Ik zag dat op dat moment iemand naast mij instapte. Ik hoorde dat de overvaller zei dat hij geld wilde hebben. Ik hoorde dat hij zei: "Ik wil geld zien!” Ik zag dat de overvaller in zijn rechterhand een vuurwapen vast had. Ik zag dat de overvaller met het vuurwapen wisselend op ons richtte. Ik hoorde dat hij steeds zei: ik wil geld zien!" Ik had vijf euro in mijn pasjeshouder. Ik zag en voelde dat de overvaller dit geld van mij afpakte. Ik zag dat de overvaller [slachtoffer 2] sloeg met het wapen, volgens mij met de achterkant van het wapen. Hierna sloeg de overvaller mij ook met de achterkant van het wapen. Hij sloeg mij twee keer. De eerste keer op mijn gezicht en de tweede keer op mijn achterhoofd. De overvaller wilde van ons allemaal internetbankieren zien. [3]
We parkeerde in een parkeervak. Hier moesten wij onze jassen afgeven, waarna de overvaller uitstapte met onze jassen en deze ergens afgaf. Hierop zijn we naar het woonadres van [A] [de rechtbank begrijpt: [A] ]. Ik zag dat [A] zijn betaalpas gaf aan [slachtoffer 2] . Ik kreeg vervolgens de betaalpas van [slachtoffer 2] en zag dat de bankpas niet van [A] was. Ik zag dat er andere initialen op de betaalpas stonden. Ik maakte vervolgens 300 euro over naar de betaalpas die we van [A] kregen. Later begreep ik dat de betaalrekening van de moeder van [A] was. Voordat de overvaller de auto uitstapte vroeg hij om onze spullen. We moesten onze telefoons, (auto)sleutels afgeven. Ik zag dat de overvaller uitstapte en naar het pinautomaat liep. Ik zag dat de overvaller terugkwam en hoorde dat hij 250 euro had gepind. [4] Ik zag dat de overvaller uitstapte en de weg overstak in de richting van het geldautomaat. Alle drie de keren is de overvaller bij de betaalautomaten geweest, niemand van ons was erbij. [5]
Op 8 februari 2019 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [6]
V: Wat heeft er zich afgespeeld op maandag 4 februari 2019?
A: Ik zat voorin het voertuig als bijrijder, de bestuurder was [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zat achter mij. Omstreeks 22.30 uur stapte er een voor mij onbekende man in de auto. Ik zag dat de overvaller een geladen pistool bij zich had, waarmee hij mij en mijn vrienden bedreigde. [verdachte] begon eigenlijk gelijk te schreeuwen en haalde zijn pistool tevoorschijn. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat we geld moesten afgeven. Ik hoorde dat hij zei: "Ik moet 300 barki hebben!" We zeiden dat we geen geld hadden. Hij sloeg vervolgens [slachtoffer 1] meerdere keren met het pistool op zijn rechterzijde van zijn gezicht. Vervolgens deed hij erg zijn best om de echtheid van het wapen aan te tonen. Zo liet hij het magazijn en kogels zien en ik hoorde en zag dat het wapen door [verdachte] werd doorgeladen. [7]
[verdachte] was erg intimiderend bezig, hij deed dit door het wapen tegen mijn linkerwang aan te drukken en hij sloeg mij één keer met het wapen tegen mijn wang aan. [slachtoffer 3] kreeg hierna klappen van [verdachte] , ik zag dat [slachtoffer 3] geraakt werd op de achterzijde van zijn hoofd. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat we vooruit moesten kijken en dat we niet naar hem mochten kijken, dit herhaalde [verdachte] verschillende keren. [verdachte] wilde 300 euro hebben. [verdachte] geloofde niet dat we geen geld bij ons hadden, we moesten dit aantonen door onze internetbankieren, op onze telefoon te laten zien en de inhoud van onze portemonnee te tonen. De portemonnee, telefoons heeft [verdachte] ingenomen, later moesten we ook onze jassen afgeven aan [verdachte] . [slachtoffer 1] moest trouwens ook zijn horloge afstaan aan [verdachte] . Wij moesten via ons internet bankieren aantonen dat wij geen geld op onze rekeningen hadden staan. Ik weet niet meer wie met het volgende idee kwam, maar iemand van ons zei dat we het geld wat [slachtoffer 1] op zijn spaarrekening had staan, zouden kunnen overmaken naar een vriend, genaamd [A] [de rechtbank begrijpt: [A] ]. [8]
Ik kreeg de bankpas overhandigd van [A] en ik gaf deze door naar achteren. We reden naar een woning, daar werden onze jassen, mobiele telefoons en portemonnees achtergelaten. Wij reden naar de eerste pinautomaat. Aanrijdend kregen wij van [A] de pincode. [verdachte] stapte alleen uit en ging alleen pinnen. De tweede pinautomaat was van de Rabobank, daar pinde [verdachte] alleen. Hij kon maximaal 250,- euro pinnen. [9] Bij een ING pinautomaat heeft [verdachte] gepind. Hij pinde 190,- euro en hij kwam terug. Er werd totaal 440,- gepind. [slachtoffer 1] maakte 300 euro over naar de rekening van de moeder van [A] . Er werd in totaal van dezelfde rekening 440,- euro er af gehaald door [verdachte] . [10]
Op 14 februari 2019 verklaart [getuige ] het volgende:
V: [getuige ] , kun jij in je eigen woorden vertellen wat er op 4 februari 2019 is gebeurd?
A: Ik had [slachtoffer 2] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ] die avond aan de telefoon en toen hoorde ik [slachtoffer 2] iets zeggen in de trant van “wie is dat?”. Daarna hoorde ik iemand roepen, “geef nu je kankergeld”, “maak je kankerzakken leeg” of iets dergelijks. [11]
Op 21 februari 2019 verklaart [slachtoffer 2] als volgt:
Ik heb vervolgens naar de beelden gekeken van deze beroving in Zeist en naar de foto's van de verdachte “ [verdachte] ”. Die foto’s waren ook in beeld gebracht door bureau Hengeveld. Toen ik die [verdachte] op die beelden zag herkende ik hem direct als zijnde de [verdachte] die een vuurwapen tegen mijn gezicht heeft geduwd en als degene die ons, dus [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en ik heeft overvallen. Ik herkende hem vooral aan zijn gezicht. Ik had zijn gezicht namelijk zelf gezien toen hij zijn bivakmuts afdeed. In eerste instantie had hij een bivakmuts op maar gedurende de overval had hij zijn bivakmuts afgedaan. Ik heb hem meerdere keren goed kunnen aankijken ondanks dat hij iedere keer tegen mij zei dat ik hem niet moest aankijken. Ik herkende hem vooral aan de vorm van zijn gezicht. Dus in principe aan zijn gezicht. [12]
Op 21 februari 2019 verklaart [slachtoffer 1] als volgt:
O: Op woensdag 20 februari 2019 had je contact opgenomen met de politie. Je vertelde dat je de verdachte, [verdachte] , herkende op de beelden van Bureau Hengeveld.
V: Wat heb je gezien?
A: Ik bekeek het filmpje en toen zag ik het gelijk. Ik was gelijk overtuigd van het feit dat dit de man was die ons beroofd had. Ik herkende natuurlijk ook de naam [verdachte] . [13]
V: Waaraan herkende je [verdachte] ?
A: Aan het signalement. Ik zag het aan zijn lengte en zijn gezicht. Vooral zijn ingedeukte wangen. Ik herkende hem voor honderd procent als [verdachte] , de man die mij en mijn vrienden beroofd heeft op 4 februari 2019. [14]
Op 13 februari 2019 verklaart [slachtoffer 3] het volgende:
V: Waarom zijn jullie naar Nieuwegein gereden?
A: Ik had een afspraak, met [verdachte] , de overvaller?
V: Waar ken jij [verdachte] van?
A: Ik ken hem al vier jaar, van de straat.
V: Hoe ziet [verdachte] er uit?
A: Grote handen, lange goser van 1 meter 90 a 2 meter, getint, antiliaan.
V: Weet jij wat voor kleding aan had die dag?
A: Ik heb hem weinig gezien. Ik weet alleen een zwarte jas en een bivakmuts.
V: Wat gebeurde er net nadat jij was ingestapt in de auto?
A: Hij is naast [slachtoffer 1] gaan zitten en hij heeft [slachtoffer 1] gelijk in elkaar geslagen. Ook werd [slachtoffer 1] met het pistool op zijn hoofd geslagen. Dit deed hij waarschijnlijk om ons bang te maken zodat wij mee zouden werken.
V: Wie heeft de overvaller allemaal geslagen?
A: Mij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [15]
Op 10 februari 2019 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan. [16]
Ik ben de moeder van [A] . Het was op 4 februari 2019 dat [A] mij vroeg of hij mijn bankpas mocht lenen. Ik zag dat er inderdaad 300 euro op werd gestort door [slachtoffer 1] . Even later zag ik dat er bij de Rabobank 250 euro werd gepind. Deze opname was op 4 februari 2019 om 23:24 uur. Even later zag ik dat er voor een tweede keer werd gepind. Ik zag dat er toen een bedrag van 190 euro werd opgenomen.
Op 21 februari 2019 heeft verbalisant [verbalisant] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. [17]
Ik [deed] onderzoek naar de jas welke op maandag 18 februari 2019 in beslag genomen was tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat de in beslag genomen jas op de volgende punten grote gelijkenissen/overeenkomsten heeft met de jas van de persoon die zichtbaar was op de camerabeelden van de ABN Amro bank en de Rabobank:
- dezelfde donkerblauwe kleur;
- dezelfde capuchon;
- dezelfde zak met de verticale rits op de linkerborst;
- hetzelfde rode logo, gelijkend op de kop van een stier, links naast de verticale rits.
Op 14 februari 2019 verklaart [slachtoffer 3] als volgt [18] .
Ik zag op 4 februari 2019 dat [verdachte] met een sleutel de woning op de [adres] te [woonplaats] opende.
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 29 augustus 2019.
Het klopt dat ik te zien ben op de beelden die zijn getoond in het programma Bureau Hengeveld over een beroving die zou hebben plaatsgevonden op 6 oktober 2018. Ik had op 4 februari 2019 een afspraak gemaakt met [slachtoffer 3] aan de [adres] in [woonplaats] . De jas die op 18 februari 2019 bij de doorzoeking in de woning aan de [adres] aan de kapstok is aangetroffen is van mij.
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt het volgende. Op 4 februari 2019 zaten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in de auto van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). Op een gegeven moment stapte een voor hen onbekende persoon met bivakmuts in de auto, op de achterbank achter de bestuurder. Deze persoon wilde geld hebben en heeft hen bedreigd en geslagen met een vuurwapen. [slachtoffer 1] had vijf euro in zijn pasjeshouder, die van hem werd afgepakt. Toen bleek dat zij niet meer geld bij zich hadden, moesten zij via internetbankieren aantonen of er geld op hun bankrekeningen stond. Alleen [slachtoffer 1] had een bedrag op zijn bankrekening staan, maar hij had geen bankpas bij zich om dit bedrag te pinnen. Vervolgens hebben zij contact opgenomen met [A] , een vriend van wie zij wisten dat hij bij dezelfde bank zat als [slachtoffer 1] . Voordat ze naar die vriend zijn gereden moesten zij hun telefoon, jas en portemonnee afgeven aan de overvaller. Ze zijn naar de vriend gereden om de pinpas in ontvangst te nemen. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] met zijn telefoon via internetbankieren € 300,00 overgeboekt van zijn bankrekening naar de rekening van de pashouder, de moeder van [A] , [slachtoffer 4] . Nadat het geld was overgeschreven zijn ze naar drie verschillende pinautomaten gereden en is door de persoon in totaal een bedrag van € 440,00 opgenomen.
De raadsman voert als eerste aan dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat (over de identiteit van de dader), omdat al het bewijs op dit punt afkomstig zou zijn van één bron, te weten van [slachtoffer 3] en voor het overige sprake is van onvoldoende steunbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met betrekking tot de herkenning van verdachte op de beelden van Bureau Hengeveld als onafhankelijk steunbewijs kunnen dienen. Weliswaar worden de aangevers naar aanleiding van het voorval van 4 februari 2019 door [slachtoffer 3] gewezen op de betreffende beelden en verklaart [slachtoffer 1] dat hij de bij de beelden vermelde naam [verdachte] herkent, aangevers verklaren ook dat en aan welke kenmerken zijzelf de persoon op de beelden herkennen als de persoon die op 4 februari 2019 bij hen in de auto stapte. Dat [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaart dat hij voor 80% dacht dat de jongen de overvaller kon zijn, maakt zijn verklaring evenmin onbruikbaar.
De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
De raadsman voert verder aan dat de verklaringen van aangevers en van [slachtoffer 3] voor het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat de verklaringen zodanig onduidelijk, inconsistent en tegenstrijdig zijn, dat deze ongeloofwaardig zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangevers over dat wat zich heeft afgespeeld op 4 februari 2019 op bepaalde punten van elkaar afwijken. Bijvoorbeeld op het punt of zij nu wel of niet alle telefoons hebben moeten inleveren en op welk moment zij de jassen hebben moeten afgeven. De rechtbank stelt echter vast dat de verklaringen van aangevers op essentiële onderdelen met elkaar overeenstemmen over wat zich op 4 februari 2019 heeft afgespeeld. Daar komt bij dat hun verklaringen op die onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Bijvoorbeeld door de verklaring van [getuige ] , op het punt van het overmaken van € 300,00 door [slachtoffer 1] naar de rekening van [slachtoffer 4] en de pintransacties die na het overmaken van het geld op verschillende locaties in Nieuwegein hebben plaatsgevonden met de pinpas van [slachtoffer 4] . Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de verklaringen van aangevers over dat wat zich op 4 februari 2019 heeft afgespeeld. Dat [slachtoffer 3] geen duidelijkheid wil geven over de achtergrond van de afspraak met verdachte, maakt evenmin dat zijn verklaring met betrekking tot het gebeuren nadien onbetrouwbaar wordt geacht. De rechtbank zal dus de verklaringen van aangevers en [slachtoffer 3] gebruiken voor het bewijs.
Ter zitting heeft de raadsman gewezen op de verklaring die verdachte tegenover de politie op 30 juli 2019 heeft afgelegd en welke verklaring verdachte ter zitting tegenover de rechtbank heeft herhaald. Volgens verdachte klopt het dat hij op 4 februari 2019 een afspraak met [slachtoffer 3] had, maar is niet verdachte op die afspraak verschenen, maar ene ‘ [naam] ’ uit Amsterdam. [slachtoffer 3] zou deze [naam] in december 2018 met vals geld hebben betaald voor een partij softdrugs en [naam] wilde het geld van [slachtoffer 3] terug hebben. Verdachte had [naam] en [slachtoffer 3] met elkaar in contact gebracht en om die reden hield [naam] verdachte verantwoordelijk voor de betaling met vals geld. [naam] heeft verdachte met de dood bedreigd en wilde dat verdachte het ging oplossen. Omdat [slachtoffer 3] kennelijk een ander telefoonnummer had, lukte het verdachte in eerste instantie niet om met [slachtoffer 3] in contact te komen. Op enig moment kreeg hij weer de beschikking over het mobiele telefoonnummer van [slachtoffer 3] . Toen heeft hij een afspraak gemaakt met [slachtoffer 3] voor 4 februari 2019 en vervolgens heeft hij [naam] laten weten dat hij met [slachtoffer 3] had afgesproken. Vervolgens is [naam] naar de [adres] gekomen en is [naam] naar de afspraak met [slachtoffer 3] gegaan. Verdachte is daarna bij de woning aan de [adres] naar binnen gegaan. Vervolgens zag hij [naam] en [slachtoffer 3] aan komen lopen en zag hij dat [slachtoffer 3] door [naam] tegen zijn hoofd werd geslagen en bij de keel werd gepakt. Verdachte heeft op het raam geklopt en laten weten dat [naam] en [slachtoffer 3] weg moesten gaan. Daarna heeft hij de gordijnen dicht gedaan en is hij enige tijd later door een vriend naar zijn woning in Rotterdam gebracht.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario wordt weerlegd door de gehanteerde bewijsmiddelen, waaronder de herkenning van verdachte als de dader. Ook is de verklaring niet te rijmen met de verklaring van [slachtoffer 3] dat de dader de voordeur van de woning aan de [adres] met een sleutel opende, terwijl [naam] volgens verdachte niet over een sleutel beschikte, en verdachte, blijkens zijn verklaring, zelf wel. De rechtbank zal om die reden de verklaring van verdachte dan ook terzijde schuiven.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte op 4 februari 2019 in de auto van [slachtoffer 3] is gestapt. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte hen heeft bedreigd met het vuurwapen en hen ook heeft geslagen met het vuurwapen en dat zij daarom hun spullen aan verdachte hebben afgegeven. Dat maakt dat sprake is van afpersing en niet van een diefstal met geweld. De rechtbank zal de afpersing bewezen verklaren en zal verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde diefstal met geweld.
De rechtbank oordeelt feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen. Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat verdachte op 4 februari 2019 in totaal € 440,00 heeft gepind met haar bankpas. Verdachte had de beschikking over de bankpas van [slachtoffer 4] en de bijbehorende pincode door de eerder hiervoor bewezen verklaarde afpersing van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Door [slachtoffer 1] is een bedrag van € 300,00 via internetbankieren overgeboekt naar de rekening van [slachtoffer 4] . Dat betekent dat verdachte een bedrag van € 140,00 heeft weggenomen dat op de bankrekening van [slachtoffer 4] stond en dus aan haar toebehoorde.
feit 3:
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan: verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1: op 4 februari 2019 te Nieuwegein, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedragen (5,- euro en 300,- euro) en één of meer jassen en één of meer portemonnees en één of meer telefoons en een horloge, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorde, door:
- een vuurwapen, op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten en daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil geld zien" en "ik moet 300 barki hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- meermalen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen het gezicht of het hoofd te slaan met voornoemde vuurwapen, en
- bij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op internetbankieren te controleren hoeveel geld ze, voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden en vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] te dwingen geld over te maken;
feit 2: op 4 februari 2019 te Nieuwegein, 440,- euro, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas welke van een misdrijf afkomstig was en met de daarbij behorende pincode bij meer pinautomaten te pinnen;
feit 3: op 18 februari 2019 te Nieuwegein, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Steyr M9) en munitie van categorie III, te weten 27 scherpe patronen kaliber 9mm Luger (merk S&B en CBC en FNB en STR), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: afpersing
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel
feit 3 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering,
- het ondergaan van een ambulante behandeling,
- een locatieverbod voor Nieuwegein,
- een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ,
- het meewerken aan een zinvolle dagbesteding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Het heeft er de schijn van dat er meer aan de hand is geweest dan een ‘standaard’ beroving. Het zou kunnen zijn dat sprake is geweest van een uit de hand gelopen twist tussen vrienden. Subsidiair kan de vergelijking worden gemaakt met een straatroof, waarbij gebruik is gemaakt van een wapen. De LOVS-richtlijnen gaan in dat geval uit van een gevangenisstraf van zes maanden. Verder is verdachte niet eerder noemenswaardig in aanraking gekomen met politie en justitie. Verdacht draagt de zorg voor een kindje en verdachte staat open voor begeleiding door de reclassering. Verdachte komt uit een goed gezin en verdachte heeft ook altijd gewerkt en zijn best gedaan. De verdediging verzoekt een aanzienlijk gedeelte van de eventuele straf voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijk gedeelte zo kort mogelijk te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige afpersing van drie slachtoffers en diefstal met een valse sleutel. Verdachte heeft de slachtoffers in hun auto bedreigd met een vuurwapen en hen alle drie met het vuurwapen op het hoofd geslagen om zijn eisen kracht bij te zetten. Dit alles moet voor de drie slachtoffers een zeer heftige en traumatiserende gebeurtenis zijn geweest. Ook heeft verdachte zich nog €140,00 extra, een bedrag dat op de rekening stond van [slachtoffer 4] , toegeëigend. Verdachte heeft onvoldoende stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en was alleen maar uit op eigen financieel gewin. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, met bijbehoren munitie. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk vuurwapen (met munitie) verhoogt het risico op geweldsdelicten en dit verhoogt de gevoelens van onveiligheid in de samenleving
Ter terechtzitting heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen getoond. Integendeel, door verdachte is een alternatief scenario geschetst. Feiten als deze plegen de rechtsorde ernstig te schokken en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving te versterken.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 april 2019. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal dit dan ook niet in het voor of nadeel van verdachte mee laten wegen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 mei 2019, opgemaakt door M. Buitelaar, reclasseringswerker en van de rapportage Pro Justitia van
4 juni 2019, opgesteld door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat op diverse leefgebieden problemen worden geconstateerd. Het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Door de psychiater wordt geconcludeerd dat bij verdachte slechts van een stoornis in het gebruik van cannabis kan worden gesproken, die momenteel in remissie is onder toezicht. Er kan geen doorwerking worden geformuleerd vanuit een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het is geenszins aannemelijk dat de stoornis in het cannabisgebruik enige invloed heeft gehad op de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Bij een bewezenverklaring wordt vanuit gedragskundig oogpunt geen aanleiding gezien om te adviseren het ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate toe te rekenen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Er is voldoende aanleiding om bijzondere voorwaarden te verbinden aan deze voorwaardelijke straf. Het advies van de reclassering wordt op dit punt dan ook overgenomen, met uitzondering van het locatieverbod. Daarvoor bestaat onvoldoende aanleiding.

9.BESLAG

De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen, nu onvoldoende is gebleken dat deze in verband kunnen worden gebracht met de bewezenverklaarde feiten:
  • een Apple iPhone 4s (goednummer: PL0900-2019049740-2362539);
  • een donker blauwe jas met stierenkop karkas logo (goednummer: PL09000-2019049740-2362504);
  • 2 stuks bivakmutsen (goednummer: PL0900-2019049740-2361710);
  • een zwarte bivakmuts (goednummer: PL0900-2019049740-2362488).
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een vuurwapen (Steyr MP9), inclusief 2 houders: inhoud 12+14 patronen en 1 patroon en tas, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 445,00 aan materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
[slachtoffer 4]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 140,00 aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar tot € 305,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen. Uit het door [slachtoffer 1]
ingevulde schadevergoedingsformulier blijkt dat hij naast het bedrag van € 305,00 ook
aanspraak maakt op vergoeding van de € 140,00 die verdachte heeft gepind van de rekening van [slachtoffer 4] .
De officier van justitie vindt het door [slachtoffer 4] gevorderde bedrag van € 140,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt primair de vordering niet toewijsbaar. Subsidiair vindt de verdediging dat toewijsbaar is een bedrag van totaal € 440,00. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van dit bedrag over de benadeelde partijen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten € 300,00 en € 5,00 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot € 305,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen. Reden daarvoor is dat het geen schade is die deze benadeelde partij heeft geleden. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 305,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 6 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 140,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 140,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36f, 57, 310, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de feiten 1, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 maanden,met aftrek van het voorarrest;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte gedurende de proeftijd de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 zich meldt bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam binnen 5 werkdagen na onherroepelijk worden van dit vonnis. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit verbod;
 zich laat behandelen door PsyQ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Mocht er een terugval zijn in het middelengebruik kan ook hier een ambulante behandeling op ingezet worden. Waarbij verdachte zich ook hier houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 wordt verplicht een passende dagbesteding te realiseren dan wel te behouden en zich hierin controleerbaar op te stellen;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de meldplicht en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- waarbij de officier van justitie wordt verzocht om aan de politie opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van het contactverbod;
Beslag
-verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 een vuurwapen (Steyr MP9), inclusief 2 houders: inhoud 12+14 patronen en tas (goednummer: PL0900-2019049740-2361720) en 1 patroon;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
 een Apple Iphone 4s (goednummer: PL0900-2019049740-2362539)
 een donker blauwe jas met stierenkop karkas logo (goednummer: PL09000-2019049740-2362504);
 2 stuks bivakmutsen (goednummer: PL0900-2019049740-2361710);
 een zwarte bivakmuts (goednummer: PL0900-2019049740-2362488);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 305,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling van [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdacht de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 305,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 140,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling van [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdacht de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat
€ 140,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. H.E. Spruit en J. Wiersma , rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2019.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, één of meer geldbedrag(en) (5,- euro) en/of één of meer jas(sen) en/of één of meer portemonnees en/of één of meer telefoons en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil geld zien" en/of "ik moet 300 barki hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- eenmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, te slaan en/of stompen met voornoemde vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- bij voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op internetbankieren te controleren hoeveel geld ze, voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , hadden en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] te dwingen geld over te maken
en/of
hij op of omstreeks 04 februari 2019 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (5,- euro en/of 300,- euro) en/of één of meer jas(sen) en/of één of meer portemonnees en/of één of meer telefoons en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil geld zien" en/of "ik moet 300 barki hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- eenmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, te slaan en/of stompen met voornoemde vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- bij voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op internetbankieren te controleren hoeveel geld ze, voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , hadden en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] te dwingen geld over te maken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 04 februari 2019 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, 440,- euro, althans één of meer geldbedrag(en), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas (welke van een misdrijf afkomstig was) (en/of met de daarbij behorende pincode) bij één of meer pinautoma(a)t(en) te pinnen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Steyr M9) en/of munitie van categorie III, te weten 27, althans één of meer scherpe patro(o)n(en) kaliber 9mm Luger (merk S&B en/of CBC en/of FNB en/of STR), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 mei 2019, genummerd 2019050952-B, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 252. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van 9 februari 2019, pagina 119 tot en met 122.
3.Proces-verbaal van aangifte van 9 februari 2019, pagina 119.
4.Proces-verbaal van aangifte van 9 februari 2019, pagina 120.
5.Proces-verbaal van aangifte van 9 februari 2019, pagina 121.
6.Proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2019, pagina 127 tot en met 137.
7.Proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2019, pagina 128.
8.Proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2019, pagina 129.
9.Proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2019, pagina 130.
10.Proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2019, pagina 131.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige van 14 februari 2019, pagina 226.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige van 21 februari 2019, pagina 216.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige van 21 februari 2019, pagina 218.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige van 21 februari 2019, pagina 219.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 3] van 13 februari 2019, pagina 107.
16.Proces-verbaal van aangifte van 10 februari 2019, pagina 114 tot en met 115.
17.Proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2019, pagina 142.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2019, pagina 203.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2019, pagina’s 160 en 161.