ECLI:NL:RBMNE:2019:4236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
UTR 19/778
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Baarn, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van haar woning op een perceel in Baarn. Het college heeft deze aanvraag geweigerd, omdat de uitbreiding volgens hen in strijd was met het bestemmingsplan "Nieuwe Oosterhei", dat op 25 september 2013 was vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres gewenste aanbouw in strijd was met artikel 8.2 van het bestemmingsplan, dat bepaalt dat op de tot "Tuin" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigering van de vergunning niet onredelijk was, gezien het gemeentelijk beleid dat gericht is op het behoud van de openheid in de wijk en het voorkomen van verstening van voortuinen.

Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de aanbouw niet onevenredig zou afbreuk doen aan het straat- en bebouwingsbeeld, maar de rechtbank was van mening dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder

(gemachtigden: mr. N.I.S.A. Roelofs en mr. J. van Dodewaard).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning op het perceel [adres] in [woonplaats] (verder: het perceel).
Bij besluit van 5 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [A] en door haar echtgenoot [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft op 18 mei 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om haar woning op het perceel uit te breiden met een aanbouw.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd. Het door eiseres tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door verweerder, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften gemeente Baarn, bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Verweerder wil geen medewerking aan het bouwplan van eiseres verlenen, omdat de realisatie daarvan volgens verweerder leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, omdat er in de omgeving al zeer veel vergelijkbare bebouwing aanwezig is. De openheid van de omgeving blijft ook na realisatie van de aanbouw naar de mening van eiseres voldoende gewaarborgd.
3. Aan de weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Nieuwe Oosterhei” dat is vastgesteld op 25 september 2013. Het deel van het perceel waarop de aanbouw is voorzien heeft de bestemming “Tuin”. Met deze bestemming is het bouwplan niet in overeenstemming., omdat op grond van artikel 8.2 van de planregels op de tot “Tuin” bestemde gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
5. Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt kort gezegd dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd in de in dit artikellid genoemde gevallen, waaronder het geval waarin strijd bestaat met het bestemmingsplan. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de omgevingsvergunning voor een bouwplan dat strijdig is met het bestemmingsplan alleen wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid en onder a, van de Wabo noemt de drie situaties waarin een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan kan worden toegestaan.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres gewenste aanbouw in strijd is met het hiervoor genoemde artikel 8.2 van het bestemmingsplan.
Gelet op deze strijdigheid met het bestemmingsplan en het limitatief imperatief stelstel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo was verweerder in beginsel dan ook gehouden om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, tenzij verweerder bereid zou zijn deze strijdigheid op te heffen door een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Verweerder heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning dan ook terecht mede opgevat als een verzoek om een dergelijke vergunning. Het al dan niet verlenen van zo’n vergunning is een aan verweerder toekomende discretionaire bevoegdheid, die door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst. De rechtbank moet daarbij beoordelen of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid op dit punt gebruik heeft gemaakt en de vergunning heeft geweigerd.
7. Artikel 8.4.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat met een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 8.2 kan worden afgeweken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.
7.1
Verweerder is van mening dat het bouwplan van eiseres onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld. Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat in het bestemmingsplan aan het gedeelte van het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd bewust de bestemming “Tuin” is gegeven. Op die manier wil verweerder verdergaande verstening van de wijk voorkomen. Wanneer de aanbouw zou worden gerealiseerd, zou sprake zijn van ongewenste verstening, temeer daar de aanbouw grenst aan de openbare ruimte. Verder heeft verweerder gewezen op het ter zake gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Uit die Nota blijkt dat het beleid van de gemeente voor dit gebied - in de Nota aangeduid als Gebied D 3 (Nieuwe Oosterhei) - onder meer is gericht op het achterwege laten van verharding in de voortuinen: ‘groen’ bepaalt de kwaliteit.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft afgezien van gebruik van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° van de Wabo. Het gaat hier om gronden die in het recente bestemmingsplan tot tuin zijn bestemd. Vergunningverlening sluit ook niet aan op het gemeentelijk beleid. Ter zitting heeft eiseres nog naar voren gebracht dat de aanbouw niet is voorzien in de voortuin maar op het zij-erf. Dit geeft de rechtbank echter geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit de ter zitting overgelegde foto van de woning van eiseres blijkt dat de door haar gewenste aanbouw is geprojecteerd op de plaats waar de voordeur van haar woning zit (dus in de voortuin) en bovendien grenst aan het openbaar gebied. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
7.3
Eiseres heeft verder in beroep aan de hand van foto’s nog gewezen op de vele bouwwerken bij andere woningen in haar wijk. Zonder daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel te willen doen, heeft eiseres daarmee willen betogen dat het bebouwingsbeeld door haar aanbouw niet onevenredig wordt aangetast. Ook dat betoog leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, gelet op het nu door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in het bestemmingsplan en in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Verweerder heeft aangegeven dat uit bouwdossieronderzoek is gebleken dat de bebouwing die naar haar aard met het bouwplan van eiseres vergelijkbaar is allemaal onder het eerdere planologische regime is vergund.
8. Eiseres heeft in beroep nog verklaringen overgelegd van de reumatoloog dr. [C] en van de huisarts, daarmee kennelijk betogend dat de door haar gewenste aanbouw vanuit medisch oogpunt voor haar en haar echtgenoot is aangewezen. Ter zitting heeft eiseres evenwel verklaard dat voor de realisatie van de aanbouw geen (onderbouwde) medische noodzaak bestaat, maar dat haar gezondheid wel gestaag achteruit gaat. Die omstandigheid maakt echter niet dat verweerder niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kon weigeren.
9. De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan niet valt onder de regels van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo.
10. Dan resteert de impliciete weigering van verweerder om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Ook die weigering is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk, gezien het door verweerder gevoerde beleid zoals hiervoor uiteen is gezet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.