ECLI:NL:RBMNE:2019:4209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
C/16/482582 / FO RK 19-890
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank op grond van artikel 8 Brussel II bis in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2019 een tussenbeschikking gegeven in een familierechtelijke procedure. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Bozbey, heeft op 23 mei 2019 een verzoek ingediend om omgang met zijn minderjarige dochter, geboren in 2018. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Gemert, woont in Spanje en heeft verweer gevoerd tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder alleen het ouderlijk gezag heeft, maar dat de vader de dochter heeft erkend. De rechtbank heeft de bevoegdheid om te oordelen over het verzoek van de vader, omdat de gewone verblijfplaats van het kind op het moment van indiening van het verzoek in Nederland was. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor mediation tussen de ouders om de communicatie te verbeteren en heeft de verzochte provisionele voorziening afgewezen. De ouders zijn verzocht om na drie maanden te rapporteren over de voortgang van de mediation. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummers:
C/16/482582 / FO RK 19-890 (provisionele voorziening)
C/16/482580 / FO RK 19-888 (omgangsregeling)
Beschikking van 29 juli 2019
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. A. Bozbey,
tegen
[verweerster] ,
wonende te Spanje
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M. van Gemert.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De vader heeft op 23 mei 2019 een schriftelijk verzoek aan deze rechtbank gedaan.
1.2.
Verder heeft de rechtbank ontvangen:
  • de brief van de moeder met bijlagen, van 5 juli 2019;
  • de brief van de vader met bijlagen, van 8 juli 2019.
1.3.
Het verzoek is besproken op de zitting van 16 juli 2019. Hier waren aanwezig:
de vader met zijn advocaat, de advocaat van de moeder, mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw Pronk, tolk voor de vader.
De moeder heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen maar is niet gekomen.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader nog een bijlage overgelegd.

2.Wat vast staat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad en zij zijn de ouders van:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
2.2.
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag. De vader heeft [voornaam van minderjarige] erkend.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt te bepalen dat [voornaam van minderjarige] twee keer per week, elke maandag en vrijdag, van 12:00 uur tot 14:00 uur bij hem is.
3.2.
De moeder voer verweer en stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om op het verzoek te beslissen. Daarnaast is de moeder het ook inhoudelijk niet eens met het verzoek.

4.Beoordeling

Bevoegdheid van de rechtbank
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is om een beslissing te geven op het verzoek van de vader. Zij komt als volgt tot dit oordeel.
4.2.
Op grond van artikel 8 van de verordening Brussel II bis is bevoegd de rechtbank waar [voornaam van minderjarige] haar ‘gewone verblijfplaats’ heeft op het tijdstip dat het verzoek wordt ingediend. De vraag is dan wat er moet worden verstaan onder ‘gewone verblijfplaats’. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie moet daarbij onder andere rekening gehouden worden met: de duur van het verblijf van het kind in de andere lidstaat, de redenen van de verhuizing, de nationaliteit van het kind, waar en onder welke omstandigheden het kind naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind. Het enkele feit dat een kind op het moment van indiening van het verzoek in een andere lidstaat is, en dat zij in de gemeentelijke basisregistratie van dat land staat ingeschreven, is op zichzelf niet doorslaggevend om te oordelen dat die lidstaat de gewone verblijfplaats van het kind is.
4.3.
[voornaam van minderjarige] is in Nederland geboren, heeft de Nederlandse nationaliteit en zij heeft de eerste negen maanden van haar leven in Nederland gewoond. Kort nadat de vader op 29 april 2019 de moeder heeft aangeschreven met het verzoek om mee te werken aan een omgangsregeling is de moeder zonder aankondiging vertrokken uit Nederland. Daarbij heeft de moeder op 10 mei 2019 nog per e-mail kort gereageerd op de brief van 29 april 2019, zonder daarbij iets te zeggen over haar plannen om naar het buitenland te verhuizen. Ook is ter zitting niet, tenminste onvoldoende, gebleken dat de moeder haar vertrek naar Spanje heeft voorbereid, wat de redenen zijn voor de verhuizing en wat de plannen zijn van de moeder in Spanje. Het feit dat de moeder zichzelf en [voornaam van minderjarige] op 17 mei 2019 heeft uitgeschreven uit Nederland en op 20 mei 2019 heeft ingeschreven in Spanje, respectievelijk dus zes en drie dagen vóór indiening van het verzoekschrift, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat Spanje nu de gewone verblijfplaats van [voornaam van minderjarige] is. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat op het moment van indiening van het verzoek van de vader Nederland de gewone verblijfplaats van [voornaam van minderjarige] was en dat dus de Nederlandse rechter bevoegd is om op dit verzoek te beslissen.
Aanhouding van het verzoek
4.4.
Na enig debat op de zitting hebben partijen – waarbij de moeder telefonisch heeft overlegd met haar advocaat – afgesproken met elkaar in mediation te gaan om eerst het contact tussen partijen te herstellen en te werken aan hun onderlinge communicatie, waarna gewerkt kan gaan worden aan contactherstel tussen de vader en [voornaam van minderjarige] . Zoals op de zitting besproken zal de rechtbank gelet op deze afspraak het verzoek in de provisionele voorziening afwijzing en de beslissing op het verzoek van de vader in de bodemprocedure drie maanden aanhouden in afwachting van de resultaten van de mediation.
4.5.
Ook is ter zitting de mogelijkheid besproken om alvast te starten met skype-contact tussen de vader en [voornaam van minderjarige] . De vader wil dit graag, maar de moeder heeft hiertegen bezwaren geuit. De Raad heeft hierover opgemerkt dat het vanwege de nog zeer jonge leeftijd van [voornaam van minderjarige] ontzettend belangrijk is dat als er skype-contact is tussen de vader en [voornaam van minderjarige] , dat dit wordt ondersteund door de moeder. [voornaam van minderjarige] is met haar negen maanden uiteraard niet in staat tot zelfstandig contact met haar vader en ook niet om dit te begrijpen. Dit betekent dat er een grote rol bij de moeder ligt om [voornaam van minderjarige] hierin mee te nemen en ervoor te zorgen dat de vader een rol krijgt in haar leven. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat de moeder bij het skypen bij [voornaam van minderjarige] aangeeft ‘dit is papa’, en dat zij vertelt aan [voornaam van minderjarige] over haar papa. Als er geskypet wordt terwijl de moeder hier niet achter staat, kan het zelfs schadelijk zijn voor [voornaam van minderjarige] .
4.6.
Onduidelijk is nog waar de bezwaren van de moeder vandaan komen, maar duidelijk is dat zij op dit moment niet achter contact staat. Gelet op de fysieke afstand op dit moment en de onduidelijke problematiek, is de rechtbank – in lijn met het advies van de Raad – van oordeel dat er op dit moment eerst ingezet moet worden op de mediation tussen partijen en er nog niet gestart moet worden met skype-contact. De periode waarvoor de zaak wordt aangehouden, drie maanden, is relatief kort zodat de rechtbank een vinger aan de pols kan houden. Partijen moeten uiterlijk na drie maanden de rechtbank informeren hoe de mediation verloopt, zodat bekeken kan worden of er mogelijk op korte termijn wel wat mogelijk is in contact tussen de vader en [voornaam van minderjarige] . Daarbij wil de rechtbank partijen meegeven dat het noodzakelijk is dat zij hun verantwoordelijkheid als ouders nemen in het belang van [voornaam van minderjarige] en dat zij zich volledig zullen inzetten voor de verbetering van hun onderlinge communicatie middels de mediation. Mocht het partijen niet lukken om in mediation gezamenlijk tot afspraken te komen, dan heeft de Raad ter zitting de mogelijkheid aangeboden dat de Raad onderzoek gaat doen naar wat er in het belang van [voornaam van minderjarige] is.
4.7.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen ruimte om voor de korte termijn een omgang of contactregeling te bepalen. De verzochte provisionele voorziening wordt daarom afgewezen.

5.Beslissing

De kinderrechter:
5.1.
houdt de beslissing op het verzoek in de bodemprocedure aan tot
16 oktober 2019, zie overweging 4.4.,
met het verzoek aan de advocaten om tijdig voor die datum te laten weten:
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is en zo ja met verhinderdata voor een zitting;
  • of de kinderrechter een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting;
5.2.
wijst af de verzochte provisionele voorzieningen.
Deze beschikking is gegeven door mr. mr. A.R. Scharrenborg (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. R. van der Vaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.