In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw tot verlenging van de termijn voor partneralimentatie. De vrouw, bijgestaan door advocaat mr. C.E. Tonningen-ter Huizen, verzocht de rechtbank om de alimentatietermijn te verlengen tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd en om de alimentatie met terugwerkende kracht te verhogen naar € 6.000,- bruto per maand. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van Coolwijk, voerde verweer en stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoeken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verplichting van de man om in het levensonderhoud van de vrouw te voorzien op 19 februari 2019 is geëindigd, na een periode van 12 jaar. De vrouw heeft verzocht om deze termijn te verlengen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderingssituatie was die een verlenging rechtvaardigde. De rechtbank heeft de financiële situatie van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat zij onvoldoende bewijs had geleverd van haar vermogen en dat zij niet alles had gedaan om financiële zelfstandigheid te bereiken. Bovendien was de behoefte aan partneralimentatie niet meer in verband te brengen met het huwelijk.
De rechtbank heeft beide verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de man niet kon worden gevraagd om meer alimentatie te betalen dan hij al deed. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en rechtspraak, waarbij de rechtbank benadrukte dat wijzigingen in alimentatie met terugwerkende kracht voorzichtig moeten worden behandeld. De beschikking is gegeven door mr. A.R. Scharrenborg, rechter, en is openbaar uitgesproken.