ECLI:NL:RBMNE:2019:415

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
6930463 UC EXPL 18-6037
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de geldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2019 uitspraak gedaan over de geldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De eiseres, een besloten vennootschap, had een concurrentiebeding opgenomen in de arbeidsovereenkomst van de gedaagde, die als sales manager werkzaam was. De eiseres stelde dat de gedaagde het concurrentiebeding had overtreden door in dienst te treden bij een concurrent. De gedaagde voerde aan dat het concurrentiebeding niet rechtsgeldig was, omdat de eiseres niet had voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht die geldt voor dergelijke bedingen in tijdelijke arbeidsovereenkomsten.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van zwaarwegende bedrijfsbelangen die het concurrentiebeding noodzakelijk maakten. De rechter stelde vast dat de schriftelijke motivering van de eiseres te algemeen was en niet specifiek genoeg inging op de belangen die bescherming vereisten. Hierdoor was het concurrentiebeding niet rechtsgeldig en kon de gedaagde niet worden aangesproken op overtredingen ervan. De vordering van de eiseres tot betaling van boetes werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opnemen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en dat werkgevers zich bewust moeten zijn van de strenge eisen die aan dergelijke bedingen worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6930463 UC EXPL 18-6037 GD/946
Vonnis van 6 februari 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Bijl,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. F.W. Aartsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 5 september 2018 waarmee een zitting is bepaald.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2018. Namens [eiseres] waren daar aanwezig de heer [A] , directeur, en de heer [B] , HR manager. Zij werden bijgestaan door de gemachtigde. Verder was aanwezig [gedaagde] , vergezeld door zijn gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een relatief kleine onderneming die zich bezig houdt met het ontwikkelen, het ontwerpen en verkopen van verpakkingsmaterialen op het gebied van cosmetica, make-up, persoonlijke verzorging, wellness en daaraan gerelateerde producten.
2.2.
[gedaagde] is op 9 januari 2017 voor de duur van negen maanden in dienst getreden van [eiseres] in de functie van sales manager Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. In de arbeidsovereenkomst staat een concurrentiebeding. Dat beding luidt:
Artikel 12: concurrentiebeding en relatiebeding
12.1
Werknemer verbindt zich zijn werkkracht in te zetten ten behoeve van werkgever Het is werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever tijdens en gedurende een periode van één jaar na beëindiging van deze overeenkomt binnen Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland – direct of indirect – zelfstandig, op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam, te zijn voor, betrokken te zijn bij en/of belangen te hebben in een onderneming die zich bezig houdt met activiteiten die gelijk of verwant zijn aan die van werkgever.
12.2
Werknemer dient zich in het algemeen te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen werkgever of een daarmee gelieerde onderneming en hun cliënten in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.
12.3
Het is werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever tijdens en gedurende een periode van één jaar na beëindiging van het dienstverband – direct of indirect, en op welke wijze dan ook - zakelijke betrekkingen te zoeken en/of te onderhouden met relaties van wekgever. Dit beding is beperkt tot zakelijke betrekkingen die activiteiten, diensten, werkzaamheden, informatieverstrekking of producten betreffen, waarmee werkgever direct of indirect concurrentie wordt aangedaan of kan worden aangedaan. Het beding geldt ongeacht van wie het initiatief tot (het aangaan van) de zakelijke betrekkingen uitgaat. De administratie van werkgever geldt als volledig bewijs van de kwalificatie van een persoon of onderneming als relatie, behoudens door werknemer geleverd tegenbewijs.
12.4
Het is werknemer verboden om werknemers van werkgever of daarmee gelieerde onderneming, dan wel werknemers van relaties van werkgever te bewegen hun arbeidsovereenkomst met werkgever, de aan haar gelieerde onderneming of hun relaties te beëindigen, teneinde op welke wijze dan ook te kunnen concurreren met werkgever of een aan haar gelieerde onderneming.
Toelichting zwaarwegend bedrijfsbelang
Werkgever heeft zwaarwegende bedrijfsbelangen die het opnemen van het hierboven genoemde non-concurrentie en relatiebeding noodzakelijk maken. Partijen hebben hierover met elkaar gesproken en zijn het er met elkaar over eens dat sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang in de zin van artikel 7:653 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
Tot de werkzaamheden van werknemer behoort dat hij kennis neemt van klantenlijsten, prijslijsten, werkwijze, leveranciersgegevens etc. Deze knowhow is bepalend voor het succes van de onderneming van werkgever. Werknemer vertegenwoordigt uit hoofde van zijn functie werkgever bij (potentiele) leveranciers en op internationale beurzen. Werknemer dient zich daarbij (onder meer) te richten op zowel actieve acquisitie voor nieuwe opdrachtgevers en accountants als het op het uitbouwen van toegewezen bestaande accounts en projecten/fabrieken. Werknemer wordt daarom direct na aanvang van zijn dienstbetrekking in contact gebracht met voor werkgever belangrijke relaties en hij zal doordoor kennis krijgen van een belangrijk deel van het zorgvuldig opgebouwde netwerk, marktgebied, behoeften en werkwijze van werkgever.
Werknemer stemt bovendien de mogelijkheden van (potentiele)leveranciers voortdurend af met de wensen van klanten en prospects. Hij krijgt ten behoeve daarvan volledige toegang tot alle relaties van werkgever. Ook heeft hij toegang tot zeer concurrentiegevoelige informatie en commercieel waardevolle informatie, zoals klantenbestanden, productspecificaties, kostprijsberekeningen, prijsstellingen, marges, behoeften van relaties (wensen, eisen en klachten), uitgebrachte offertes en gesloten overeenkomsten. Werknemer leert tot in detail de doelgroep en de marktpositie van werkgever kennen. Werkgever zou onevenredig benadeeld worden als werknemer met deze specifieke kennis en/of bedrijfsinformatie na afloop van het dienstverband zou overstappen naar een concurrent of relatie. Gelet op de zeer concurrentiegevoelige branche waarin werkgever opereert, bestaat er wegens de bij werkgever specifiek verworven kennis en kunde vrees voor benadeling van werkgever, indien werknemer na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in strijd handelt met het opgenomen relatiebeding en’/of concurrentiebeding. De bij werkgever specifiek verworven kennis en kunde zou door de werknemer immers kunnen worden aangewend om, direct of indirect, concurrerende activiteiten te verrichten en gebruik maakt van de hierboven genoemde informatie en opgedane kennis. Dit betekent dat dit concurrentie- en relatiebeding vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen van werkgever nodig is.
2.3.
[eiseres] heeft het dienstverband met [gedaagde] niet voortgezet vanwege bedrijfseconomische redenen. Dat is schriftelijk aangezegd op 25 en 28 augustus 2017. Het dienstverband is op 8 oktober 2017 van rechtswege geëindigd.
2.4.
Op 5 januari 2018 is [gedaagde] in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] bv (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [bedrijfsnaam 1] is volgens [eiseres] een directe concurrent. [eiseres] stelt dat [gedaagde] op grond van het tussen hen overeengekomen concurrentiebeding daar in januari 2017 (nog) niet in dienst mocht treden. [eiseres] heeft zodra zij op de hoogte was van dit nieuwe dienstverband contact opgenomen met [gedaagde] en met zijn nieuwe werkgever [bedrijfsnaam 1] om hen daarop te wijzen. Ook heeft zij [gedaagde] gesommeerd zijn werkzaamheden per direct te staken en de tot dan toe volgens [eiseres] verbeurde boete van € 95.000 aan haar te betalen.
2.5.
[gedaagde] is vervolgens een kort geding gestart waarin hij schorsing van het concurrentie- en relatiebeding heeft gevorderd. Op 20 maart 2018 heeft de kortgedingrechter van de rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan en het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding met ingang van zes maanden na het einde van het dienstverband, derhalve met ingang van 9 april 2018, geschorst tot de beslissing in de bodemprocedure. De reconventionele vordering van [eiseres] is in die procedure deels toegewezen, in die zin dat [gedaagde] een gebod is gegeven om artikel 12 van de arbeidsovereenkomst na te komen tot 9 april 2018. Voor de overige voor deze zaak relevante feiten verwijst de kantonrechter naar het vonnis van 20 maart 2018 (productie 13 bij de dagvaarding). Dit vonnis wordt geacht hier te zijn ingevoegd.
2.6.
Naar aanleiding van het vonnis van 20 maart 2018 heeft [bedrijfsnaam 1] [gedaagde] op 22 maart 2018 schriftelijk meegedeeld dat hij tot 9 april 2018 op non-actief wordt gesteld.

3.Het geschil en de beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] het concurrentiebeding dat in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen in ieder geval tot 20 maart 2018 aantoonbaar overtreden. Daarmee heeft hij volgens [eiseres] een bedrag van € 400.000 aan boetes verbeurd. [eiseres] vordert daarom [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
de boetes van € 400.000,
de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,
de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 6 maart 2018 tot de voldoening,
e kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en daarbij een beroep gedaan op artikel 7:653 BW. Op grond van dit artikel is het niet toegestaan om een concurrentiebeding op te nemen in een arbeidscontract voor bepaalde tijd, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen dat noodzakelijk maken. Volgens [gedaagde] is er geen sprake van zwaarwegende bedrijfsbelangen en wordt hij door het concurrentiebeding ook onevenredig benadeeld. Aan de motiveringsplicht die voor een dergelijk beding in een contract voor bepaalde tijd geldt, is volgens [gedaagde] niet voldaan. Hij heeft in dat kader gesteld dat het concurrentiebeding een standaard beding is dat ook voor andere werknemers van [eiseres] wordt gebruikt en dat het beding bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst niet is besproken.
In reconventie heeft [gedaagde] gehele of gedeeltelijke vernietiging van het beding gevorderd.
3.3.
De kantonrechter is het met [gedaagde] eens dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht die geldt in het geval er een concurrentiebeding wordt opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De kantonrechter komt dus tot een ander oordeel dan de kortgedingrechter die het vonnis van 20 maart 2018 heeft gewezen. Hieronder volgen de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
3.4.
Na de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is het uitgangspunt dat een overeengekomen concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet rechtsgeldig is, omdat een werknemer anders ‘dubbel nadeel’ ondervindt. Immers, aan de ene kant werkt een concurrentiebeding belemmerend bij een overstap naar een andere baan of het starten van een eigen onderneming, terwijl aan de andere kant bij aanvang vast staat dat de arbeidsovereenkomst in beginsel van korte duur is. De hoofdregel dat een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet is toegestaan lijdt slechts uitzondering als uit de bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Deze afweging moet voor de werknemer bij het aangaan van het dienstverband kenbaar zijn, hetgeen betekent dat de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen duidelijk moeten zijn omschreven, alsmede de reden waarom deze tot een uitzondering op de hoofdregel nopen.
3.5.
De kantonrechter stelt vast dat het concurrentiebeding schriftelijk is overeengekomen. Ook is met de hiervoor onder 2.2 geciteerde omschrijving op zichzelf genomen aan de formele eis van schriftelijke motivering voldaan. De door de wetgever verlangde motiveringsplicht vergt echter ook een inhoudelijke beoordeling daarvan, in die zin dat moet worden beoordeeld of het concurrentiebeding ook noodzakelijk is “wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen”. De wetgever heeft nauwelijks aanknopingspunten gegeven voor een nadere invulling van dit criterium. Gegeven het door de wetgever gekozen uitgangspunt dat een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst “
nietgeldig is, tenzij…”, moet worden aangenomen dat het een zware toets betreft. In de parlementaire geschiedenis wordt aangegeven dat sprake moet zijn van een werknemer die specifieke werkzaamheden verricht of in een specifieke functie werkzaam is (“hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer op zal doen, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar de concurrent” Kamerstukken I2013/14, 33818, C, p. 104) en dat dit per geval “een
specifiekeafweging en motivering” vergt. Een algemene opsomming van belangen als het voorkomen van weglekken van “kennis van klantenbestand” en “bedrijfsprocessen” volstaat daarmee in het algemeen niet, nu dit voor veel werkgevers/ondernemers relevant is en niet duidelijk maakt waarom juist de betrokken werkgever bescherming nodig heeft.
3.6.
[eiseres] heeft als schriftelijke motivering een algemene en uitvoerige opsomming gegeven van belangen, die ook voor ieder ander commercieel bedrijf kan gelden. Het feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring over bedrijfsprocessen, klanten en leveranciers heeft opgedaan waar zijn nieuwe (concurrerende) werkgever profijt van kan hebben, is inherent aan zijn vertrek en is een omstandigheid die in zijn algemeenheid voor alle werkgevers geldt. Zo heeft [eiseres] zelf ook profijt gehad van de kennis en ervaring die [gedaagde] bij zijn voormalige werkgever [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft opgedaan. Ook [bedrijfsnaam 2] B.V. exploiteerde een groothandel in verpakkingsmateriaal. In de toelichting op het beding had [eiseres] duidelijk en concreet moeten vermelden welke specifiek door [gedaagde] te verwerven bedrijfsinformatie, kennis en ervaring het betreft, waarmee hij het bedrijfsdebiet van [eiseres] daadwerkelijk in gevaar kan brengen, zodat het daarop gerichte concurrentiebeding absoluut noodzakelijk is.
3.7.
Dat het hier niet gaat om een op maat gemaakt concurrentiebeding, wordt bevestigd door de toelichting die [eiseres] hierover ter zitting heeft gegeven. Daar heeft [eiseres] uitgelegd dat de inhoud van het beding dat in de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] is opgenomen, is toegespitst op de functie van sales manager en dat zij bij ieder concurrentiebeding een maximale periode van één jaar hanteert. [eiseres] hanteert dus kennelijk voor meerdere, zo niet alle, sales managers binnen het bedrijf hetzelfde concurrentiebeding met dezelfde toelichting en een standaard duur van één jaar. Dat er een afweging heeft plaatsgevonden over de duur van het beding in relatie tot de specifieke situatie van [gedaagde] blijkt in ieder geval niet uit het concurrentiebeding of de toelichting daarop. Uit de tekst van het beding en de toelichting daarop blijkt overigens ook niet dat deze het resultaat is van een afweging van de belangen van [eiseres] en [gedaagde] . Ook in dat opzicht schiet de schriftelijke motivering dus tekort.
3.8.
Verder bevestigt de tekst van de e-mail van 8 november 2016, waarmee [eiseres] de arbeidsovereenkomst aan [gedaagde] heeft aangeboden (productie 6 van [gedaagde] ), de stelling van [gedaagde] dat over het concurrentiebeding niet is onderhandeld en dat een afweging van zijn belangen niet heeft plaatsgevonden. In deze e-mail heeft [eiseres] de hoofdelementen van de aangeboden arbeidsovereenkomst samengevat. In die samenvatting zijn echter de zwaarwegende belangen die een concurrentiebeding noodzakelijk maken niet toegelicht. Het concurrentiebeding is zelfs niet genoemd als onderdeel van het voorstel, terwijl in dit geval het opnemen van een dergelijk beding een uitzondering betekent op de hoofdregel en ook nog eens van groot belang is voor [gedaagde] . Met zijn ervaring in de verpakkingsbranche (eerst bij [bedrijfsnaam 2] en daarna verder bij [eiseres] ) is het immers aannemelijk dat hij na het einde van zijn dienstverband bij [eiseres] de meeste kans zal maken op een nieuw baan binnen deze zelfde branche. Onder deze omstandigheden duidt de afwezigheid van het concurrentiebeding in de aanbiedingsbrief erop dat hier niet (werkelijk) over is gesproken bij het aangaan van de overeenkomst.
3.9.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht die geldt voor een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het tussen [eiseres] en [gedaagde] overeengekomen concurrentiebeding is dan ook niet rechtsgeldig. Dat betekent dat er geen sprake is van overtreding van het beding en dat er dus ook geen boetes verbeurd zijn. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 400.000 aan boetes moet daarom afgewezen worden. Dat geldt ook voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
3.10.
Nu in conventie is geoordeeld dat het beding niet geldig is, moet de reconventionele vordering van [gedaagde] om het concurrentie- en relatiebeding te vernietigen afgewezen worden.
3.11.
[eiseres] is in conventie in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] . Die kosten worden vastgesteld op € 1922 (2 punten x tarief € 961) aan salaris gemachtigde. De kosten van de reconventie zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1922 aan salaris gemachtigde,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4.
wijst de vordering af;
4.5.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019.