ECLI:NL:RBMNE:2019:4143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
UTR 18/4678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de vastgestelde waarde van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, betreft het een geschil over de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van een woning voor het belastingjaar 2018. De waarde was vastgesteld op € 429.000,- op de waardepeildatum van 1 januari 2017. Na bezwaar van de eiser werd deze waarde verlaagd naar € 382.000,-. Eiser, eigenaar van de woning, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft op 4 september 2019 uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat de woning, een 4-onder-een-kap woning, op de toestandsdatum van 1 januari 2018 volledig was afgebouwd. Eiser betwistte dat de woning op de waardepeildatum gereed was, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde terecht heeft vastgesteld op basis van de toestandsdatum. De rechtbank verwijst naar artikel 18 van de Wet WOZ, dat bepaalt dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de staat van de zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.

Eiser voerde verder aan dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat deze niet hoger kon zijn dan de waarde van de eerste bouwtermijn. De rechtbank volgt eiser hierin niet en concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder

(gemachtigde: F.W. Hoffmann).

Procesverloop

Met de beschikking van 28 februari 2018 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 429.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2017. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaak-belastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrond is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen, de waarde van de woning vastgesteld op € 382.000,- en de aanslag onroerendezaak-belastingen overeenkomstig verlaagd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.

Overwegingen

1. De woning is een in 2017 gebouwde 4-onder-een-kap woning. De woning heeft een inhoud van 398 m³ en is gelegen op een perceel van 202 m². De woning is gelegen in de wijk ‘ [naam wijk] ’ in [woonplaats] .
2. Eiser voert aan dat de bouw van zijn woning op de waardepeildatum, 1 januari 2017, nog niet gereed was.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld hij voor het vaststellen van de waarde gebruik moet maken van de waarde van de woning op de toestandsdatum, 1 januari 2018.
Ter onderbouwing heeft verweerder daarbij gewezen op het feit dat eiser sinds oktober 2017 staat ingeschreven op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding] in [woonplaats] . Volgens verweerder is dit een indicatie dat de woning op de toestandsdatum bewoonbaar was.
4. De rechtbank overweegt dat uit artikel 18, derde lid, onder b van de Wet WOZ volgt dat indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaand aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld, wijzigt als gevolg van bouw, verbouwing of verbetering, de waarde wordt bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde is vastgesteld. Eiser heeft niet betwist dat zijn woning op 1 januari 2018 volledig was afgebouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de waarde van de woning terecht vastgesteld naar de toestandsdatum 1 januari 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder de waarde te hoog heeft vastgesteld. Volgens eiser kan de waarde van de woning niet hoger zijn dan de waarde van de eerste bouwtermijn, te weten € 222.487,-.
6. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning op de toestandsdatum 1 januari 2018, niet te hoog heeft vastgesteld. Omdat er in de buurt geen geschikte referentieobjecten waren heeft verweerder de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vrij op naam prijs op de toestandsdatum. Daarmee wordt de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de grondwaarde plus de aanneemsom. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze wijze van waarderen ook volgt uit de waarderingsinstructie van de waarderingskamer. Volgens de rechtbank heeft verweerder de waarde van de woning terecht op deze wijze vastgesteld. Niet is gebleken dat verweerder de waarde van de woning daarmee te hoog heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.